ECLI:NL:RVS:2008:BC2114

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704018/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke handhaving en milieuvergunning in Sint Anthonis

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis op 29 juni 2005 het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting [vergunninghouder] afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 1 mei 2007 besloten dat tegen geconstateerde overtredingen zonodig handhavend zal worden opgetreden. Hierop heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 3 januari 2008 zijn zowel [appellant] als vertegenwoordigers van het college en [vergunninghouder] verschenen. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat het college in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de door [appellant] gestelde overtredingen van de milieuvergunning die aan [vergunninghouder] was verleend. De Afdeling oordeelt dat het college niet heeft voldaan aan de verplichting om een deugdelijke heroverweging van de afwijzing van het handhavingsverzoek te geven, wat in strijd is met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellant] is gegrond verklaard, en het besluit van 1 mei 2007 is vernietigd. Het college is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan [appellant].

Uitspraak

200704018/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint Anthonis (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting [vergunninghouder], gelegen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2007, verzonden op 2 mei 2007, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en besloten dat tegen geconstateerde overtredingen zonodig handhavend wordt opgetreden.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 7 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2007, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door H.L.J. Zegers, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
Voorts is daar als vertegenwoordiger van [vergunninghouder] mr. ing. J.P.J.M. Rouwet, advocaat te 's-Hertogenbosch, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.
2.2. [appellant] betoogt dat het college in het bestreden besluit ten onrechte heeft volstaan met de mededeling dat zonodig handhavend zal worden opgetreden. Volgens hem is het college daarmee niet in gegaan op de door hem gestelde overtredingen van de aan [vergunninghouder] bij besluit van 7 september 1993 verleende milieuvergunning. Aangezien [vergunninghouder] een groot aantal geluid- en gedragsvoorschriften niet naleeft, had het college handhavend moeten optreden, aldus [appellant].
2.2.1. In het bestreden besluit heeft het college vermeld dat de bezwaren van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving gegrond worden verklaard en dat is besloten dat tegen door het college geconstateerde overtredingen van het bedrijf [vergunninghouder] op basis van de milieuvergunning van 7 september 1993 zonodig handhavend zal worden opgetreden.
2.2.2. Ter zitting is gebleken dat het college het bezwaar van [appellant] gegrond heeft verklaard, omdat naar aanleiding van dat bezwaar is komen vast te staan dat de inrichting niet valt onder het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (hierna: het Besluit), zoals dat ten tijde van het bestreden besluit gold. In bezwaar is volgens het college dan ook terecht naar voren gebracht dat het handhavingsverzoek moet worden getoetst aan de voorschriften die zijn verbonden aan de bij besluit van 7 september 1993 voor de inrichting verleende milieuvergunning.
[appellant] heeft zowel in zijn handhavingsverzoek als in zijn bezwaren tegen de afwijzing van dit verzoek verschillende overtredingen van die milieuvergunning gesteld. Uit de vaststelling door het college dat die vergunning voor [vergunninghouder] geldt en het Besluit niet van toepassing is, blijkt niet of, en zo ja, in hoeverre de door [appellant] genoemde voorschriften zijn overtreden. Nu voor het overige in het bestreden besluit is volstaan met de mededeling dat zonodig tegen geconstateerde overtredingen zal worden opgetreden, bevat het bestreden besluit naar het oordeel van de Afdeling geen deugdelijke heroverweging van de afwijzing van het handhavingsverzoek op grond van de daartegen ingediende bezwaren. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 1 mei 2007 komt voor vernietiging in aanmerking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 1 mei 2007, kenmerk R en W /Milieu / HZ/ 05-2127/06-1609;
III. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de gemeente Sint Anthonis aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J. Blok, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Blok
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
428.