1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schijndel (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vernieuwen en veranderen van een woning op het perceel [locatie] te Schijndel (hierna: het perceel).
Bij brief van 23 februari 2006 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2005.
Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het college alsnog het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard, maar het bestreden besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 26 februari 2007, verzonden op 5 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 26 juni 2006 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 december 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door C.C.P. van der Steen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaarschrift van 12 augustus 2005. Appellant voert daartoe aan dat hij, ondanks dat het college alvorens de rechtbank uitspraak deed, alsnog op zijn bezwaar heeft besloten, toch belang had bij het verkrijgen van een tijdige beslissing op zijn bezwaarschrift. Dat belang is, naar appellant ter zitting heeft aangevoerd, gelegen in de verkrijging van schadevergoeding van het college.
2.2. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 november 2001 in zaak nr. 200004709/1 (AB 2002, 183), kan uit de enkele omstandigheid dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit geen bezwaar en beroep is ingesteld, niet de conclusie worden getrokken dat het desbetreffende bestuursorgaan niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die uit dat niet tijdig nemen van een besluit kan voortvloeien. Gelet hierop had appellant, nu het college alsnog een besluit op bezwaar had genomen alvorens de rechtbank uitspraak deed op het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep. De rechtbank heeft dientengevolge terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.3. De voormalige boerderij waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, bestaat uit een woonhuis en een daarmee verbonden tussenlid, die tezamen worden gebruikt voor woondoeleinden. Het tussenlid is verbonden met een koeienstal. Bij dit "kop-hals-romp"-complex staan nog drie schuren.
2.4. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de bouwvergunning ten onrechte heeft geweigerd. Hij voert daartoe aan dat de in het geding zijnde aanvraag van 30 juni 2005 (hierna: de aanvraag) alleen betrekking heeft op het woonhuis, de zogenoemde kop, terwijl de aanvraag van 28 april 2005 betrekking had op het woonhuis en het tussenlid.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Nog daargelaten dat op de bij de aanvraag ingediende tekeningen aantekeningen zijn aangebracht bij de zogenoemde kop, komt in dit geval aan de tekeningen bij de aanvraag geen doorslaggevende betekenis toe voor de vraag wat is aangevraagd. Op het aanvraagformulier is immers in niet te miskennen bewoordingen aangegeven dat de aanvraag alleen betrekking heeft op de zogenoemde kop en de daar te verrichten werkzaamheden. Gelet hierop had het op de weg van het college gelegen om indien onduidelijkheid bestond over de precieze bouwplannen hierover duidelijkheid te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet onderkend dat het college bij de vraag of het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan ten onrechte is uitgegaan van de realisering van een woning met een inhoud van ten minste 640 m3.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 26 juni 2006 ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het bij de rechtbank ingesteld beroep in zoverre alsnog gegrond verklaren en het besluit van 26 juni 2006 vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 februari 2007 in zaak nr. 06/1098, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 26 juni 2006 ongegrond is verklaard;
III. verklaart het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 26 juni 2006 gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 26 juni 2006, kenmerk MDI/06.010581;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het college aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Schijndel het door appellant voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,- (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) vergoedt.