1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2006 heeft de raad van de gemeente Haelen, thans gemeente Leudal (hierna: de raad) twee gedeelten van het perceel op de [locaties], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nummer […] (hierna: het perceel), onttrokken aan het openbaar verkeer.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft de raad het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 november 2007, waar [appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. M.J.P. Hennissen, advocaat te Roermond, en de raad, vertegenwoordigd door drs. P.C.W. van Doorn en mr. H.B.M. Verhoeven, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen en hun standpunt nader hebben toegelicht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van de raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2.2. Op het perceel bevinden zich parkeerplaatsen, die door bezoekers van de door [appellanten] gedreven fysiotherapiepraktijk plegen te worden gebruikt. Aan het besluit van 13 februari 2006 heeft de raad ten grondslag gelegd dat onttrekking noodzakelijk is in verband met de ter plaatse te realiseren woningbouw.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de zich op het perceel bevindende parkeerplaatsen ten gevolge van een bestaande huurovereenkomst geen deel uitmaken van de openbare weg, althans die huurovereenkomst zich tegen de mogelijkheid van onttrekking aan het openbaar verkeer van de twee gedeelten van het perceel verzet.
2.3.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft het gedeelte van het perceel waarop de parkeerplaatsen zich bevinden terecht en op goede gronden aangemerkt als openbare weg en aan de gestelde huurovereenkomst niet de betekenis gehecht die [appellanten] daaraan gehecht wilden zien. Voorts heeft zij in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de gestelde huurovereenkomst aan de mogelijkheid van onttrekking aan het openbaar verkeer in de weg staat.
2.4. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het belang van hun bezoekers zich tegen de onttrekking verzet.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 mei 2007 in zaak nr. 200608465/1), is de in artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet neergelegde bevoegdheid discretionair van aard. Het bevoegd gezag komt bij de uitoefening ervan een ruime mate van vrijheid toe.
Bij het besluit van 2 oktober 2006 heeft de raad betrokken dat op 150, onderscheidenlijk 200 meter van de praktijk voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn en nog vier openbare parkeerplaatsen in de onmiddellijke nabijheid ervan zullen worden aangelegd. De rechtbank heeft onder deze op zichzelf niet betwiste omstandigheden in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het algemeen belang bij onttrekking groter gewicht heeft kunnen hechten dan aan het belang van [appellanten] bij het voortbestaan van de mogelijkheid om hun bezoekers op het perceel te kunnen laten parkeren.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.