ECLI:NL:RVS:2008:BC2142

Raad van State

Datum uitspraak
16 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704070/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van periodieke uitkering en woonkostentoeslag door college van burgemeester en wethouders van Leiden

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2007, waarin het beroep tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Leiden ongegrond werd verklaard. De besluiten betroffen de beëindiging van een periodieke uitkering en de toekenning van een woonkostentoeslag. Het college had op 1 augustus 2005 de periodieke uitkering van [appellant] beëindigd en hem enkel voor juli 2005 een woonkostentoeslag toegekend. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 24 januari 2006 de beëindiging van de uitkering herroepen, maar de uitkering op grond van de 'Inkomensvoorziening voor Vreemdelingen' (IVV) per 1 september 2005 beëindigd. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de IVV-uitkering en de woonkostentoeslag toe te kennen, omdat deze in strijd waren met de Koppelingswet, die bepaalt dat vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf geen aanspraak kunnen maken op uitkeringen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 4 december 2007 behandeld. Tijdens de zitting was [appellant] aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college werd vertegenwoordigd door een ambtenaar. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college niet bevoegd was om de IVV-uitkering en de woonkostentoeslag toe te kennen. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200704070/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Leiden,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/2033 van de rechtbank 's-Gravenhage van 27 april 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden.
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 1 augustus 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college) per 1 augustus 2005 een periodieke uitkering aan [appellant] beëindigd en hem uitsluitend voor de maand juli 2005 een woonkostentoeslag toegekend.
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft het college, voor zover van belang, het door [appellant] tegen beëindiging van de periodieke uitkering gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit van 1 augustus 2005 herroepen en de uitkering op grond van de 'Inkomensvoorziening voor Vreemdelingen' (hierna: de IVV) per 1 september 2005 beëindigd.
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het door [appellant] tegen de beëindiging van de woonkostentoeslag per 1 augustus 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dit besluit van 1 augustus 2005 herroepen en alsnog een woonkostentoeslag toegekend tot 1 september 2005.
Bij uitspraak van 27 april 2007, verzonden op 4 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen deze besluiten door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2007, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. Th.T.M. van Hemert, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door E. Waasdorp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De inwerkingtreding op 1 juli 1998 van de Wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en enige andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen, uitkeringen, ontheffingen en vergunningen te koppelen aan het rechtmatig verblijf van de vreemdeling in Nederland (Stb. 1998, 203 en 204, hierna: de Koppelingswet), heeft tot gevolg dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, geen aanspraak kan maken op - onder meer - uitkeringen en behelst - onder meer - de wijziging van de Algemene bijstandswet (hierna: de Abw) in die zin.
2.1.1. Bij besluit van 23 juni 1998 (nr. 21/98.0576) heeft het college onder meer besloten om, behoudens advies van de Commissie voor Werk, Sociale Zaken, Wijkbeheer en Stedelijk Beheer, voor de uitkeringsgerechtigden die per 30 juni 1998 van Sociale Zaken Leiden een uitkering ontvangen op basis van artikel 12, tweede lid, van de Abw, per 1 juli 1998 de periodieke uitkering te continueren en hiervoor een bedrag van ƒ 70.000,- (€ 31.764,62) per maand te reserveren.
Bij besluit van 30 juni 1998 (nr. 18/98.0632) heeft het college onder meer besloten de Koppelingswet buiten toepassing te laten voor personen die op 30 juni 1998 in het bevolkingsregister van Leiden ingeschreven staan, bekend zijn bij de Vreemdelingendienst en materieel in dezelfde omstandigheden verkeren als degenen die onder de per 23 juni 1998 vastgestelde continueringsregeling vallen, dat wil zeggen:
a. aangewezen zijn op bijstand, en
b. voor 30 juni 1998 met toepassing van artikel 12, tweede lid, van de Abw in Leiden bijstand ontvangen hebben, dan wel - gelet op hun individuele omstandigheden - daarvoor in aanmerking zouden zijn gekomen.
Voormelde besluiten behelzen tezamen de IVV.
2.1.2. Het college voert het beleid dat personen die een IVV-uitkering ontvangen, in aanmerking komen voor een woonkostentoeslag.
2.2. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht, tenzij tegen de uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het gerechtshof.
2.2.1. Anders dan [appellant] betoogt, is de Afdeling bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige hoger beroep. De IVV, een autonome verordening, en het beleid met betrekking tot de woonkostentoeslag berusten niet op de Abw (thans de Wet werk en bijstand) en komen evenmin voor op de bijlage als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Beroepswet. Met de IVV en het beleid is door het college uitdrukkelijk geen aansluiting beoogd bij de Abw.
Gelet hierop is de Centrale Raad van Beroep niet bevoegd te oordelen over het onderhavige geschil.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 april 2006, in zaak nr. 200505351/1) levert de IVV strijd op met de Koppelingswet. Ook het beleid met betrekking tot de woonkostentoeslag is in strijd met de Koppelingswet. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar deze uitspraak van de Afdeling, overwogen dat het college niet bevoegd is om een IVV-uitkering toe te kennen. Aangezien ook het beleid met betrekking tot de woonkostentoeslag niet berust op enig daartoe bij wet of door de raad aan het college verleende bevoegdheid en dit beleid in strijd is met de Koppelingswet, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat het college evenmin bevoegd is een woonkostentoeslag toe te kennen, zodat het college de IVV-uitkering en de woonkostentoeslag terecht heeft beëindigd.
2.4. Het betoog van [appellant] dat hij, door het oordeel van de rechtbank dat het college niet bevoegd is om de IVV-uitkering en de woonkostentoeslag toe te kennen, in een nadeliger positie is geraakt, omdat het college aan de besluiten niet ten grondslag heeft gelegd dat het niet bevoegd is de IVV-uitkering en woonkostentoeslag toe te kennen maar op de aanvragen inhoudelijk heeft beslist, faalt. Nu dit oordeel heeft geleid tot het in stand laten van de besluiten van het college, is [appellant] niet in een nadeliger positie geraakt dan het geval zou zijn geweest, indien hij geen beroep had ingesteld.
2.5. Voorts kan het betoog van [appellant] dat anderen de IVV-uitkering onder vergelijkbare omstandigheden hebben behouden, wat daarvan zij, niet leiden tot het oordeel dat in strijd met de Koppelingswet de IVV-uitkering en de woonkostentoeslag aan [appellant] niet mochten worden beëindigd.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. J.E.M. Polak, Leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Wilbers-Taselaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008
71-554.