Datum uitspraak: 16 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. AWB 07/3709 en 07/3710 van de rechtbank Amsterdam van 1 november 2007 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
Bij besluit van 28 april 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord (hierna: het dagelijks bestuur) [verzoeker] onder aanzegging van bestuursdwang gelast het [schip], dat ligplaats heeft ingenomen aan de [locatie], binnen 12 weken na verzending daarvan uit het stadsdeel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het dagelijks bestuur geweigerd [verzoeker] een ligplaatsvergunning te verlenen voor [schip].
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] tegen beide besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 november 2007, verzonden op 2 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2007, hoger beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 3 januari 2008, waar [verzoeker] in persoon, bijgestaan door mr. N.D. Groenewoud, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. T.M. van Gorsel, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend nadat het dagelijks bestuur [verzoeker] bij brief van 3 december 2007 had bericht dat [verzoeker] tot 1 februari 2008 de gelegenheid heeft het schip te verwijderen. Het strekt ertoe de last tot verwijdering van het schip te schorsen tot op het hoger beroep is beslist dan wel aan [verzoeker] een andere ligplaats is aangeboden.
2.3. Ter zitting is niet gebleken dat aan de zijde van het dagelijks bestuur sprake is van zodanig dringende belangen dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht en dat het noodzakelijk is het schip, dat al sinds 1999 op de huidige locatie ligplaats inneemt en tot 2005 ongemoeid is gelaten, op korte termijn te doen verwijderen. [verzoeker] heeft er daarentegen, bij gebreke aan een alternatieve ligplaats, belang bij het schip nog enige tijd te kunnen laten liggen. Hij heeft ter zitting bevestigd op korte termijn gebruik te maken van de mogelijkheid, als geschetst in de uitspraak van de voorzieningenrechter, om met het stadsdeel te spreken over een werkplek op een andere locatie, vanaf een kade, mogelijk met huur van een stuk water.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van 16 augustus 2007, kenmerk 223955, en het besluit van het dagelijks bestuur van 28 april 2005, kenmerk 202026;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,58 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en achtenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door stadsdeel Amsterdam-Noord aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat stadsdeel Amsterdam-Noord aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2008