ECLI:NL:RVS:2008:BC2500

Raad van State

Datum uitspraak
15 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708154/1 en 200708154/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en gebruik bijgebouw als recreatiewoning

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 15 januari 2008 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden. Het college had op 25 januari 2006 gelast dat een gedeelte van een bijgebouw, dat in afwijking van een bouwvergunning was gebouwd, verwijderd moest worden. De appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank 's-Hertogenbosch bevestigde op 8 oktober 2007 deze beslissing, waarop de appellante hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De voorzitter heeft de zaak behandeld op 20 december 2007, waarbij de appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De voorzitter overwoog dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De appellante betoogde dat het college niet tegen het aanbrengen van een keuken in het bijgebouw kon optreden, omdat dit een verandering van niet-ingrijpende aard zou zijn. De voorzitter verwierp dit betoog, omdat het aanbrengen van de keuken het bijgebouw geschikt maakte voor gebruik als recreatiewoning, wat niet was toegestaan volgens het bestemmingsplan.

De voorzitter concludeerde dat er geen concreet zicht op legalisatie van de overtredingen bestond en dat het handhavend optreden van het college gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van de appellante werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200708154/1 en 200708154/2.
Datum uitspraak: 15 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3361 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 oktober 2007 in het geding tussen:
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) appellante, voor zover thans van belang, op straffe van een dwangsom gelast het in afwijking van een bouwvergunning gebouwde gedeelte van het op het perceel [locatie] te [plaats] opgerichte bijgebouw (hierna: het bijgebouw) te verwijderen en verwijderd te houden, het gebruik ervan als recreatiewoning ongedaan te maken en de keuken eruit te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007.
Voorts heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2007, waar [appellante] in persoon, bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Asten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet tegen het aanbrengen van een keuken in het bijgebouw kon optreden, omdat het plaatsen ervan een verandering van niet-ingrijpende aard is, waarvoor geen bouwvergunning is vereist.
2.2.1. Dit betoog faalt. Met het aanbrengen van de keuken is het bijgebouw geschikt gemaakt voor gebruik als recreatiewoning. Onder die omstandigheid is dat geen verandering van niet-ingrijpende aard. Nu voor het aanbrengen van de keuken geen bouwvergunning is verleend, kon het college daartegen handhavend optreden, als het heeft gedaan.
2.3. Het bijgebouw heeft een oppervlakte van 96 m2, terwijl in 1991 bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een bouwwerk met een oppervlakte van 75 m2. Het voorste gedeelte ervan is als recreatiewoning in gebruik. Niet in geschil is dat dit gebruik in strijd is met het geldende bestemmingsplan. Dit gebruik is voorts niet toegestaan bij de bij besluit van 10 augustus 1999 krachtens het bestemmingsplan verleende vrijstelling voor het exploiteren van een minicamping op het voorste gedeelte van het perceel. Derhalve kon het college ook ter zake daarvan handhavend optreden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dat niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1. Niet in geschil is dat er geen concreet zicht op legalisering van het in afwijking van de bouwvergunning gebouwde, het gebruik van het bijgebouw als recreatiewoning en de daartoe aangebrachte keuken bestaat. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het handhavend optreden in dit geval voor haar onevenredig belastend is, nu het college, hoewel op de hoogte van de overtredingen, daartegen jarenlang niet heeft opgetreden.
2.4.2. Het betoog faalt. Zelfs indien wordt aangenomen dat het college van de overtredingen op de hoogte was, betekent de enkele omstandigheid dat het daartegen lange tijd niet heeft opgetreden niet dat het dat niet meer mocht doen. Onevenredigheid in evenbedoelde zin heeft de rechtbank terecht niet aangenomen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet op het vorenstaande, bestaat geen aanleiding voor het treffen van de verzochte voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2008
392.