Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2089 van de rechtbank Breda van 19 juni 2007 in het geding tussen:
de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
Bij brief van 27 juni 2006 heeft [appellant] met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) onder meer verzocht om informatie openbaar te maken waaruit volgt dat gerechtigden tot kinderbijslag dit recht eerst kunnen doen gelden wanneer zij beschikken over een bank- of girorekening.
Bij brief van 19 juni (lees: juli) 2006 heeft [appellant] bij de SVB bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om informatie.
Bij uitspraak van 19 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig door de SVB nemen van een besluit op bezwaar, niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De SVB heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. E.J.C. Asselbergs, werkzaam bij Multi Juridische Services mr. Asselbergs, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. P.C.A. Buskens, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is een bezwaar of beroep dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het derde lid wordt het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat hij onredelijk laat beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar. Hij voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij nooit de indruk heeft gewekt zich neer te leggen bij een weigering van de SVB om de door hem gevraagde informatie te verstrekken. [appellant] stelt dat hij, na het uitblijven van een besluit op zijn verzoek om informatie, een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend teneinde de SVB te bewegen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Voorts voert hij aan dat het een voor hem principiële zaak betreft en dat de SVB door het tijdsverloop tussen het indienen van zijn bezwaar- en beroepschrift niet in haar belangen is geschaad. Bovendien ging hij ervan uit dat de termijn van een jaar die geldt voor het indienen van een klacht bij de Nationale Ombudsman, ook zou gelden voor het indienen van een beroepschrift bij de rechtbank, aldus [appellant].
2.2.1. [appellant] heeft bij brief van 27 juni 2006 bij de SVB een verzoek om informatie gedaan. Bij brief van 19 juli 2006 heeft hij bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op dit verzoek. De SVB heeft bij brief van 25 juli 2006 gereageerd op het verzoek van [appellant] van 27 juni 2006, maar hierop niet inhoudelijk besloten. Uit de brief van 25 juli 2006 moet worden afgeleid, dat de SVB het verzoek van 27 juni 2006 abusievelijk heeft aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het niet uitkeren van kinderbijslag aan [appellant] over het derde kwartaal van 2004. Dit bezwaarschrift is niet-ontvankelijk verklaard. Voor [appellant] had het na ontvangst van deze brief redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat geen nadere besluitvorming naar aanleiding van zijn bezwaar van 19 juli 2006 viel te verwachten. Zo daarover nog twijfel kon bestaan, had [appellant] ter zake informatie dienen in te winnen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de SVB bij herhaling informatie heeft verstrekt naar aanleiding van gelijksoortige verzoeken van [appellant]. Aannemelijk is dat het de SVB, ook na de door [appellant] gevraagde voorlopige voorziening, niet duidelijk is geweest dat [appellant] ditmaal andere gegevens wenste dan hem reeds waren verstrekt. Het lag derhalve op de weg van [appellant] om binnen een beperkte termijn na ontvangst van de brief van 25 juli 2006, beroep in te stellen tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar van 19 juli 2006. Eerst op 25 april 2007 heeft hij bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op dit bezwaar. Met de rechtbank wordt overwogen dat het beroepschrift van [appellant] daarmee onredelijk laat is ingediend. De stelling van [appellant] dat bij de Nationale Ombudsman een termijn van een jaar geldt voor het indienen van klachten, kan hieraan niet afdoen, nu het hier een andere procedure betreft. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008