ECLI:NL:RVS:2008:BC2529

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705110/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gehandicaptenparkeerkaart door college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente. De aanvraag werd op 13 september 2006 afgewezen, waarna het college op 23 januari 2007 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaarde. De rechtbank Almelo bevestigde deze beslissing op 13 juni 2007. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, ingediend op 20 juli 2007.

Tijdens de zitting op 14 januari 2008 werd [appellante] vertegenwoordigd door A.K. Wildeboer van de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie, terwijl het college werd vertegenwoordigd door T. Koopman. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en zich gebogen over de vraag of het medische onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag, voldoende zorgvuldig was uitgevoerd.

De Afdeling oordeelde dat het college zich terecht had gebaseerd op de adviezen van de medisch adviseur, die concludeerde dat [appellante] met gebruik van haar hulpmiddelen in staat was om meer dan 100 meter te lopen. De Afdeling wees erop dat de aard en omvang van het medisch onderzoek afhankelijk zijn van de professionele en maatschappelijke eisen en dat een lichamelijk onderzoek niet altijd noodzakelijk is. De Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200705110/1.
Datum uitspraak: 23 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/211 van de rechtbank Almelo van 13 juni 2007 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (hierna: het college) een aanvraag van [appellante] om een gehandicaptenparkeerkaart, type bestuurderskaart, afgewezen.
Bij besluit van 23 januari 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door A.K. Wildeboer, werkzaam bij de Algemene Nederlandse Gehandicapten Organisatie, en het college, vertegenwoordigd door T. Koopman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW), gelezen in samenhang met artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (hierna: de Regeling), voor zover thans van belang, kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loopmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven, alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling wordt, ingeval een gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst, dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
2.2. Aan het besluit op bezwaar zijn ten grondslag gelegd een rapportage van 31 augustus 2006 van een door een verzekeringsarts uitgevoerd onderzoek en een aanvullende rapportage van deze arts van 10 december 2006. In de eerste rapportage heeft deze arts geconcludeerd dat [appellante] ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard heeft, maar dat zij met de gebruikelijke hulpmiddelen in redelijkheid in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te overbruggen. Uit de aanvullende rapportage blijkt dat de arts vond dat op grond van de ingebrachte bezwaren van [appellante] geen medische reden was om het eerder door haar gegeven advies te wijzigen.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medische onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze is geschied. Zij voert hiertoe aan dat de verzekeringsarts onvoldoende inzicht heeft verkregen in haar rug- en loopproblematiek omdat de arts onvoldoende onderzoek verricht heeft. [appellante] is van mening dat zij door haar ernstige rugklachten, pijn aan voeten en enkels door zwakke enkelbanden en pijn aan haar achillespezen, niet in staat is om met gebruik van haar rollator een afstand van meer dan 100 meter zelfstandig lopend te overbruggen. Volgens [appellante] heeft haar huisarts, die haar regelmatig ziet, ook verklaard dat zij steeds meer beperkt wordt in het lopen.
2.4. Het betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 september 2007 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200702094/1&verdict_id=18222">200702094/1</a>) mag het bestuurorgaan een advies dat is uitgebracht door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige bij zijn beoordeling van een aanvraag betrekken, mits dit advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld. De Afdeling heeft voorts bij voormelde uitspraak overwogen dat de aard en omvang van het medisch onderzoek worden bepaald door het doel van de keuring en door de daaraan te stellen professionele en maatschappelijke eisen en dat daaruit volgt dat een medisch onderzoek niet te allen tijde een onderzoek aan het lichaam dient te omvatten.
In dit geval blijkt uit de eerste rapportage dat [appellante] aan een gericht medisch onderzoek is onderworpen, dat zij bij dit onderzoek wel wat moeizaam liep zonder hulpmiddelen, maar dat dat ook met haar balans te maken had. Voorts blijkt uit die rapportage dat de medisch deskundige verwachtte dat ze met rollator wel meer dan 100 meter zou kunnen lopen. Uit de tweede rapportage blijkt dat de medisch deskundige bij het medische onderzoek op 31 augustus 2006 een volledig onderzoek van de rug van [appellante] niet nodig heeft gevonden om de vraag te kunnen beantwoorden of zij in staat was om met de gebruikelijke loophulpmiddelen in redelijkheid zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen. Tevens blijkt uit die rapportage dat de verzekeringsarts informatie van de huisarts heeft betrokken bij haar onderzoek.
Nu niet gebleken is dat de medische adviezen op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen noch dat de adviezen naar hun inhoud gebreken vertonen die aanleiding geven tot twijfel omtrent de juistheid van de adviezen, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college aan zijn besluit op bezwaar de adviezen van de door hem ingeschakelde medisch adviseur ten grondslag heeft mogen leggen.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij voor de verlening van een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komt nu haar fysieke gesteldheid is verslechterd, hetgeen zij heeft gemotiveerd met een brief van haar huisarts van 2 juli 2007, overweegt de Afdeling dat deze omstandigheid niet kan leiden tot gegrondverklaring van het hoger beroep, reeds omdat hier de situatie ten tijde van de bestreden besluitvorming ter toets staat en de brief van een latere datum is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Den Broeder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008
187-497.