Datum uitspraak:23 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06 / 2067 van de rechtbank Leeuwarden van 11 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog.
Bij besluit van 13 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Schiermonnikoog (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan de Stichting Jachthaven "de oude veerdam" (hierna: vergunninghoudster) voor het bouwen van een bedrijfsgebouw, inhoudende een havengebouw met kantoor, restaurant en sanitaire voorzieningen op het perceel Jachthaven Schiermonnikoog te Schiermonnikoog (hierna: het perceel).
Bij besluit van 5 september 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 14 mei 2007, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door T. de Vries, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank hem, evenals 600 andere opvarenden, ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Daarbij beroept appellant zich op de omstandigheid dat hij een vaste ligplaats in de jachthaven heeft.
2.2. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3. Uit de gedingstukken en de ter zitting door het college gegeven toelichting blijkt dat de jachthaven buitendijks is gelegen op een afstand van ongeveer één tot anderhalve kilometer van het dorp op Schiermonnikoog. Het betreft een zogenoemde passantenhaven, bestemd voor kortdurend verblijf. De gemeente Schiermonnikoog is eigenaar van de jachthaven en verhuurt een deel van de jachthaven aan een vereniging, die op haar beurt ligplaatsen aan eilandbewoners verhuurt. De haven is jaarlijks geopend van 1 mei tot half september. De boot van appellant is, zoals ter zitting naar voren is gekomen, een open vaartuig en is niet geschikt voor langdurig verblijf.
2.4. De rechtbank heeft terecht aangenomen dat appellant geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Appellant woont in het dorp op een afstand van één tot anderhalve kilometer van de jachthaven en heeft vanuit zijn woning daarop geen zicht.
In de omstandigheid dat appellant een vaste ligplaats in de haven heeft en daar, naar gesteld, dagelijks aanwezig is, kan ook geen persoonlijk belang gevonden worden. Daarbij is in aanmerking genomen dat de boot van appellant niet geschikt is voor langdurig verblijf en ook de ligplaats zelf niet is bestemd om daar voor langere periode te vertoeven. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant zich in dat opzicht niet in voldoende mate van passanten van de jachthaven onderscheidt, die door het college evenmin als belanghebbenden zijn aangemerkt.
2.5. Voor zover appellant nog betoogt dat ook namens 600 andere opvarenden beroep en hoger beroep is ingesteld, faalt dit betoog. Het bij de rechtbank ingediende beroepschrift van 31 augustus 2006 en het hoger beroepschrift van 13 juni 2007, zijn alléén door appellant ingediend. Niet is gebleken dat de 600 opvarenden appellant gemachtigd hebben namens hen beroep en hoger beroep in te stellen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008