ECLI:NL:RVS:2008:BC2539

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200702799/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit geluidhinder spoorwegen en de status van belanghebbende

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat op 21 augustus 2006 is genomen op basis van het Besluit geluidhinder spoorwegen. Dit besluit betreft de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting van de gevels van woningen nabij een spoorweg. De staatssecretaris heeft ook maatregelen vastgesteld om de geluidbelasting te reduceren.

De appellant, die op ongeveer 250 meter van de spoorweg woont, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 april 2007, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. Hij stelt dat hij ten onrechte niet als belanghebbende is aangemerkt, omdat hij het geluidscherm en de treinen kan zien en horen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de appellant geen belanghebbende is bij het primaire besluit, omdat voor zijn woning geen ten hoogste toelaatbare waarde is vastgesteld.

De Afdeling overweegt dat de wetgeving bepaalt dat alleen diegenen wiens belangen rechtstreeks bij het besluit zijn betrokken, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Aangezien de appellant niet als zodanig kan worden aangemerkt, is zijn bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Raad van State is dat het beroep ongegrond is verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 23 januari 2008.

Uitspraak

200702799/1.
Datum uitspraak: 23 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft de Staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de staatssecretaris) op grond van het Besluit geluidhinder spoorwegen de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting, vanwege de spoorweg, van de gevels van de in het besluit genoemde woningen vastgesteld. Tevens heeft de staatssecretaris bij dit besluit maatregelen vastgesteld die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de spoorweg.
Bij besluit van 6 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de staatssecretaris het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 17 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20 april 2007, beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2007, waar [appellant], in persoon, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door drs. B. Vink, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 21 augustus 2006 (hierna: het primaire besluit) is krachtens artikel 27, tweede lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen voor een aantal woningen de ten hoogste toelaatbare waarde van de geluidbelasting vanwege de spoorweg vastgesteld. Verder is - voor zover hier van belang - krachtens artikel 27, negende lid, als maatregel die strekt tot het terugbrengen van de geluidbelasting vastgesteld: de plaatsing van een geluidscherm.
2.2. [appellant] woont op ongeveer 250 meter afstand van de spoorweg waarop het primaire besluit betrekking heeft. Hij betoogt dat verweerder hem ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt en het door hem gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hiertoe voert hij aan dat hij het geluidscherm en alle langskomende treinen kan zien dan wel horen.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
2.2.2. Gezien de gevolgen van het krachtens artikel 27, tweede lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen vaststellen van ten hoogste toelaatbare waarden van de geluidbelasting voor woningen, namelijk dat voor die woningen hogere waarden gaan gelden dan de grenswaarde van 57 dB(A) als geregeld in artikel 7 van het Besluit geluidhinder spoorwegen, zijn bij een dergelijk besluit in beginsel uitsluitend de belangen van de aanvrager en van diegene die in een bijzondere, rechtens te erkennen, relatie tot deze woningen staan rechtstreeks betrokken.
Voor de woning van [appellant] is bij het primaire besluit niet een ten hoogste toelaatbare waarde vastgesteld. Wat de vaststelling van de ten hoogste toelaatbare waarden betreft kan hij daarom niet als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt. Dat hij zicht heeft op het spoor en het daar voorziene geluidscherm, en de rijdende treinen kan horen, maakt dat niet anders.
2.2.3. Voor zover bij het primaire besluit krachtens artikel 27, negende lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen de plaatsing van een geluidscherm als maatregel is vastgesteld, overweegt de Afdeling als volgt.
In artikel 27, negende lid, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het primaire besluit, is bepaald dat - kort weergegeven - de minister ten aanzien van in aanmerking komende gevallen de maatregelen vaststelt die strekken tot het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege de spoorweg. Het Besluit geluidhinder spoorwegen verbindt aan een vaststelling in de zin van dit artikellid geen verplichting om de maatregelen daadwerkelijk te realiseren, noch een planologische toestemming om dit te doen. De vaststelling heeft uitsluitend gevolgen voor de subsidieerbaarheid van de vastgestelde maatregelen. In artikel 13, zesde lid, van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer, zoals dat gold ten tijde van het nemen van het primaire besluit, is namelijk bepaald dat - kort weergegeven - maatregelen slechts in aanmerking komen voor subsidie indien zij zijn vastgesteld met toepassing van artikel 27, negende lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen.
Gelet op het voorgaande raakt de beslissing over toepassing van artikel 27, negende lid, van het Besluit geluidhinder spoorwegen uitsluitend rechtstreeks het belang van degene wiens belang bij een mogelijk besluit tot subsidiëring van de vastgestelde maatregelen kan zijn betrokken. [appellant] is niet als zodanig aan te merken. Gelet hierop kan [appellant] ook in zoverre niet als belanghebbende bij het primaire besluit worden aangemerkt.
2.2.4. De conclusie is dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] geen belanghebbende is bij het primaire besluit. Hij heeft het tegen dat besluit gemaakte bezwaar om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008
262-491.