Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Nuenen,
het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten,
Bij besluit van 10 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lincom Holding B.V. een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een paardenhouderij op de percelen aan de Papenvoortse Heide 3b en 4a te Nuenen. Dit besluit is op 19 april 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 30 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten]. De andere partijen hebben van deze stukken kennis genomen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar [gemachtigde], bijgestaan door mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door H. Verhoeven, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Lincom Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en vergezeld door C.F.M. van der Linden, als partij gehoord.
2.1. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte ervan uit is gegaan dat de activiteiten aan de Papenvoortse Heide 3B samen met de activiteiten aan de Papenvoortse Heide 4A één inrichting in de zin van de Wet milieubeheer vormen. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat tussen beide onderdelen een te grote afstand ligt.
2.1.1. Ingevolge artikel 1.1, vierde lid, tweede volzin, van de Wet milieubeheer worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen.
2.1.2. Ter zitting is gebleken dat de paardenhouderij op het perceel Papenvoortse Heide 3B en die op de Papenvoortse Heide 4A op 710 meter afstand van elkaar liggen. Gezien deze afstand kan niet worden gesproken van installaties die in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. Reeds hierom kunnen de beide onderdelen niet tezamen worden aangemerkt als één inrichting. Gelet hierop behoeft het betoog ter zitting van Lincom Holding B.V. dat bindingen tussen de twee onderdelen bestaan geen bespreking.
Nu de activiteiten waarvoor vergunning is gevraagd niet tezamen als één inrichting kunnen worden aangemerkt, is vergunningverlening conform de aanvraag in strijd met artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer in samenhang met artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer zoals dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit luidde. De beroepsgrond slaagt.
2.2. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten van 10 april 2007, kenmerk N25-2006;
III. weigert de gevraagde vergunning;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nuenen, Gerwen en Nederwetten tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente van Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente van Nuenen, Gerwen en Nederwetten aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008