Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 05-5253 van de rechtbank Haarlem van 7 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bloemendaal (hierna: het college) aan [partij] vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning op het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Bloemendaal, sectie […], nummer […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 september 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit ziet op het niet verlenen van vrijstelling van de bepalingen met betrekking tot de goothoogte en voor het overige ongegrond verklaard. Voorts heeft het college het primaire besluit in zoverre herroepen dat vrijstelling wordt verleend van alle bepalingen van het bestemmingsplan waarmee het bouwplan in strijd is, en het primaire besluit voor het overige gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 juni 2007, verzonden op 11 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007, waar [appellant], bijgestaan door mr. drs. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, het college, vertegenwoordigd door mr. M. Goosens, ambtenaar bij de gemeente, en [partij] zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een woonhuis met inpandige garage en een tuinmuur. Op het perceel waar het woonhuis is gesitueerd staat thans een bedrijfspand, voor de sloop waarvan bij besluit van 23 april 2002 een vergunning is verleend.
2.2. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Kweekduin", omdat de goothoogte van de kap van het te realiseren woonhuis groter is dan de ingevolge de voorschriften toegestane goothoogte. Om de bouw niettemin mogelijk te maken, heeft het college ten behoeve van het bouwplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van de voorschriften van dit bestemmingsplan verleend. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op de lijst van categorieën waarvoor met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend van 10 februari 2004.
2.3. Nog slechts in geschil is de belangenafweging die ten grondslag ligt aan de verleende vrijstelling. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij het verlenen van vrijstelling voor het bouwen van een woonhuis met een goothoogte die in strijd is met het bestemmingsplan in redelijkheid aan zijn belang bij onverminderde inval van dag- en zonlicht minder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [partij] en het algemene belang, gelegen in het vervangen van het oude leegstaande bedrijfsgebouw door woonruimte. Hij voert daartoe aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, uit de in bezwaar overgelegde bezonningsstudies blijkt dat als gevolg van het realiseren van een woonhuis met een kap die aanzienlijk groter is dan de kap van het bedrijfspand dat nu nog op het perceel staat, de afname van de inval van zonlicht gedurende de zomer aanmerkelijk is. Verder voert hij aan dat het voor [partij] zonder meer mogelijk is het bouwplan in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan door de kap met 1 meter te verlagen en dat dit geen belemmering is voor bewoning.
2.3.1. Uit de bouwtekening blijkt dat als gevolg van de bouw van het woonhuis, de ruimte tussen dit woonhuis en het pand van [appellant] kleiner wordt. Nu bovendien de kap van dit woonhuis groter zal zijn dan die van de te slopen bedrijfruimte zal de toetreding van dag- en zonlicht in het pand van [appellant] weliswaar afnemen, maar het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat deze afname in de maanden mei, juni en juli, naar uit de door [appellant] overgelegde bezonningsstudies blijkt, niet zodanig is dat de rechtbank niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van [partij] en het hiervoor genoemde algemene belang zwaarder wegen dan dat van [appellant]. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat de welstandscommissie met betrekking tot de vorm van de kap de eis heeft gesteld dat het woonhuis moet worden voorzien van een zogenoemde mansardekap, zodat het bouwplan past binnen de karakteristieke omgeving. Dat, naar [appellant] betoogt, het voor [partij] zonder meer mogelijk is het bouwplan in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan door de kap met een meter te verlagen en dat dit geen belemmering is voor bewoning, doet daar niet aan af, nu slechts het bouwplan zoals dat was ingediend ter beoordeling stond. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008