Datum uitspraak: 23 januari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de aanvraag van [appellante] tot subsidieverlening voor een ongebruikte vrachtwagen die beschikt over een Euro 5 dieselmotor afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2007 heeft de minister het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 14 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. J. van Essen en mr. J. Weda, werkzaam bij SenterNovem, zijn verschenen. Als getuige is gehoord [getuige], werkzaam bij Cosmo Trucks.
2.1. Ingevolge het in paragraaf 2.3 van de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen (hierna: de Subsidieregeling) opgenomen artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, kan, voor zover hier van belang, subsidie worden verstrekt aan de eerste kentekenhouder van een ongebruikte vrachtauto die beschikt over een Euro 5 dieselmotor.
Ingevolge het tweede lid kan subsidie als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt voor een voertuig waarvoor de investeringsverplichting is aangegaan op of na de dag van de inwerkingtreding van dit subsidieprogramma.
2.2. De minister heeft de aanvraag tot subsidieverlening gezien artikel 2.12, tweede lid, van de Subsidieregeling afgewezen omdat de investeringsverplichting vóór de inwerkingtreding van het in paragraaf 2.3 van de Subsidieregeling opgenomen subsidieprogramma is aangegaan.
2.3. [appellante] betoogt dat de investeringsverplichting niet vóór de inwerkingtreding van paragraaf 2.3 is aangegaan, omdat het voor de financiering van de vrachtauto benodigde leasevoorstel eerst na dat moment is ondertekend en de vrachtauto pas daarna is besteld.
2.4. Paragraaf 2.3 van de Subsidieregeling is met de inwerkingtreding van de Wijziging Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met dieselmotor en Aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving milieu-investeringen en milieu-investeringsaftrek 2006 (hierna: de Wijzigingsregeling) aan de Subsidieregeling toegevoegd. Uit artikel III van de Wijzigingsregeling volgt dat die regeling in werking is getreden met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij is geplaatst. De Wijzigingsregeling is in de Staatscourant van 29 september 2006 geplaatst. Het in paragraaf 2.3 van de Subsidieregeling opgenomen subsidieprogramma ongebruikte vrachtauto's en bussen is derhalve in werking getreden op 1 oktober 2006.
2.5. De prijsopgave voor de aanschaf van de vrachtwagen is op 21 september 2006 door [gemachtigde B], namens [appellante], en [getuige], namens Cosmo Trucks, ondertekend. In de prijsopgave is vermeld dat door het plaatsen van de handtekening de prijsopgave is aanvaard. Gelet daarop heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellante] op dat moment de verplichting is aangegaan de vrachtwagen aan te schaffen zodat reeds op 21 september 2006, vóór de inwerkingtreding van het in paragraaf 2.3 van de Subsidieregeling opgenomen subsidieprogramma voor ongebruikte vrachtauto's en bussen op 1 oktober 2006, de investeringsverplichting voor de vrachtwagen is aangegaan. De omstandigheid dat voor de financiering van de vrachtauto een lease-overeenkomst is vereist die na dat moment tot stand is gekomen en de omstandigheid dat de vrachtauto eerst op 17 oktober 2006 is besteld, doen niet af aan de betekenis van de ondertekening van de offerte, omdat [appellante] door de ondertekening van de prijsopgave te kennen gaf dat zij de vrachtwagen voor de daarin genoemde prijs onvoorwaardelijk had gekocht. Ook indien er vanuit moet worden gegaan dat het standpunt van [appellante], dat daarbij tevens mondeling als ontbindende voorwaarde is overeengekomen dat de financiering van de vrachtwagen door middel van een lease-overeenkomst rond zou komen, juist is, geldt dat de investeringsverplichting op het moment van de ondertekening van de prijsopgave is aangegaan, nu die ontbindende voorwaarde niet in werking is getreden.
Het betoog van [appellante] faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2008