ECLI:NL:RVS:2008:BC3012

Raad van State

Datum uitspraak
21 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800018/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • K. Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ontheffing voor stortplaats Elhorst Vloedbelt door college van gedeputeerde staten van Overijssel

Op 21 januari 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een voorlopige voorziening. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel had op 31 augustus 2007 een ontheffing verleend aan [vergunninghoudster] voor het storten van afvalstoffen op de stortplaats Elhorst Vloedbelt, geldig van 1 september 2007 tot en met 31 december 2007. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Borne hebben hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij van mening waren dat de ontheffing niet rechtmatig was verleend. Het college van gs verklaarde het bezwaar van de gemeenteraad en het college van b&w op 14 december 2007 niet-ontvankelijk.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 7 januari 2008. Tijdens de zitting waren vertegenwoordigers van de gemeenteraad en het college van b&w aanwezig, evenals vertegenwoordigers van het college van gs en [vergunninghoudster]. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening gelijkgesteld kan worden met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 december 2007. De voorzitter overwoog dat het college van gs het bezwaar van de gemeenteraad niet-ontvankelijk had verklaard omdat het was ingediend door een niet gemachtigd persoon.

De voorzitter concludeerde dat de gemeenteraad en het college van b&w nog steeds procesbelang hadden bij de behandeling van hun beroep, ondanks dat de periode waarvoor de ontheffing was verleend inmiddels was verstreken. De voorzitter schorste het besluit van het college van gs van 14 december 2007 en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten aan het college van b&w. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtmatigheid van besluiten en de mogelijkheid van toekomstige procedures.

Uitspraak

200800018/2
Datum uitspraak: 21 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Borne,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college van gs) aan [vergunninghoudster] een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen verleend voor het storten van afvalstoffen op de stortplaats Elhorst Vloedbelt gedurende de periode van 1 september 2007 tot en met 31 december 2007.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november, hebben de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders van Borne (hierna: het college van b&w) de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college van gs het door de gemeenteraad en het college van b&w gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben de gemeente raad en het college van b&w bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, beroep ingesteld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar de gemeenteraad en b&w, vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp, en het college van gs, vertegenwoordigd door dr. mr. G.J.J. van den Hof en S. Lont, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door P. Horsthuis en R.J.H. van der Wal.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek, dat is gedaan hangende het tegen het besluit van 31 augustus 2007 ingediende bezwaar, wordt met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 december 2007.
2.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (hierna: het Besluit) kan het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen van een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in de daaraan te verbinden voorschriften bepalen dat het in artikel 1 van het Besluit gestelde verbod niet geldt met betrekking tot het storten van afvalstoffen, behorende tot een daarbij aangewezen, in dat artikel genoemde categorie, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, in gevallen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
a. een tijdelijke stagnatie optreedt in de afzetmogelijkheden van een produkt dat is verkregen door be- of verwerking van de betrokken afvalstoffen, terwijl daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is, of
b. een tijdelijk gebrek aan beheersmogelijkheden voor de betrokken afvalstoffen bestaat of ontstaat, of
c. door een ongewoon voorval het op een andere wijze beheren van de betrokken afvalstoffen niet mogelijk is.
2.4. In de vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, verleend aan [vergunninghoudster], is in voorschrift 6.1.4 voorzien in de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van het Besluit. Met het bestreden besluit is op grond van dit voorschrift de stort van 40.000 ton afvalstoffen toegestaan, omdat daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is.
De periode waarvoor met het bestreden besluit ontheffing is verleend is inmiddels verstreken. In verband daarmee overweegt de Voorzitter het volgende met betrekking tot de opgeworpen vraag over het procesbelang van de gemeenteraad en het college van b&w. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200403342/1&verdict_id=9798">200403342/1</a>) kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Afdeling kan worden betrokken bij toekomstige procedures. Gebleken is dat het college voor het nemen van het bestreden besluit al een aantal ontheffingen als de onderhavige heeft verleend en dat de mogelijkheid bestaat dat ook in de toekomst ontheffingen zullen worden verleend. De voorzitter acht het daarom aannemelijk dat de gemeenteraad en het college van b&w nog procesbelang bij de behandeling van hun beroep hebben.
2.5. Het college van gs heeft het bezwaar voor zover het is ingesteld namens de gemeenteraad niet-ontvankelijk verklaard, omdat het is ingesteld door een daartoe niet gemachtigd persoon. De voorzitter constateert dat uit de overgelegde machtiging alleen blijkt dat het bezwaar namens het college van b&w is ingediend, zodat aannemelijk is dat het bezwaar, voor zover ingediend namens de gemeenraad, door het college van gs terecht als niet-ontvankelijk is aangemerkt.
2.6. Het college van gs heeft het bezwaar voor zover ingediend door het college van b&w niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens het college van gs de milieugevolgen waardoor het college van b&w in zijn belangen stelt te zijn getroffen, zoals stank, lawaai, stof, luchtvervuiling en verkeersoverlast, reeds zijn beoordeeld en vergund in het kader van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer, en in het kader van het bestreden besluit niet meer ter beoordeling staan. Ter beoordeling staat slechts of wordt voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarden voor de ontheffing, welke voorwaarden uitsluitend betrekking hebben op het doelmatig verwijderen van afvalstoffen, waarbij het college van b&w volgens het college van gs geen belang heeft. Alleen de aanvragende vergunninghouder en eventuele concurrenten zijn volgens het college van gs belanghebbenden.
2.7. Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200508028/1&verdict_id=12024">200508028/1</a>), hoeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het belang waarin verzoekers beschermd willen worden geen deel uit te maken van de bij de totstandkoming van het bestreden besluit af te wegen belangen. Daarom kan de hiervoor weergegeven motivering van het college de conclusie dat het bezwaar van het college van b&w niet-ontvankelijk is niet dragen.
2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 december 2007, kenmerk 2007/0577686, voor het betrekking heeft op het bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Borne;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij het college van burgemeester en wethouders van Borne in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan het college van burgemeester en wethouders van Borne te worden betaald.
III. gelast dat de provinvie Overijssel aan het college van burgemeester en wethouders van Borne het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2008
191-539.