Datum uitspraak: 21 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen, de stichting Stichting behoud Elhorst Vloedbelt, [verzoeker A] en [verzoeker B],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
Bij besluit van 31 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen verleend voor het storten van afvalstoffen op de stortplaats Elhorst Vloedbelt gedurende de periode van 1 september 2007 tot en met 31 december 2007.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 november, hebben de Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen, de Stichting behoud Elhorst Vloedbelt, [verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna: Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a.) de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 14 december 2007 heeft het college het door Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, beroep ingesteld.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a., vertegenwoordigd door M.H. Middelkamp en [verzoeker A] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.J. van den Hof en S. Lont, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door P. Horsthuis en R.J.H. van der Wal.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek, dat is gedaan hangende het tegen het besluit van 31 augustus 2007 ingediende bezwaar, wordt met toepassing van artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep tegen het besluit op bezwaar van 14 december 2007.
2.3. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen kan het bevoegd gezag bij het verlenen of wijzigen van een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in de daaraan te verbinden voorschriften bepalen dat het in artikel 1 van dit Besluit gestelde verbod niet geldt met betrekking tot het storten van afvalstoffen, behorende tot een daarbij aangewezen, in dat artikel genoemde categorie, voor zover dat in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen noodzakelijk is, in gevallen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
a. een tijdelijke stagnatie optreedt in de afzetmogelijkheden van een product dat is verkregen door be- of verwerking van de betrokken afvalstoffen, terwijl daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is, of
b. een tijdelijk gebrek aan beheersmogelijkheden voor de betrokken afvalstoffen bestaat of ontstaat, of
c. door een ongewoon voorval het op een andere wijze beheren van de betrokken afvalstoffen niet mogelijk is.
2.4. In de vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, verleend aan [vergunninghoudster], is in voorschrift 6.1.4 voorzien in de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen. De bij het bestreden besluit gehandhaafde ontheffing voor de stort van 7000 ton afvalstoffen is verleend, omdat daarvoor geen andere be- of verwerkingsmogelijkheid beschikbaar is.
De periode waarvoor met het bestreden besluit ontheffing is verleend is inmiddels verstreken. In verband daarmee overweegt de Voorzitter het volgende met betrekking tot de opgeworpen vraag over het procesbelang van Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200403342/1&verdict_id=9798">200403342/1</a>) kan het belang van een oordeel omtrent de rechtmatigheid van besluiten zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijk oordeel van de Afdeling kan worden betrokken bij toekomstige procedures. Gebleken is dat het college voor het nemen van het bestreden besluit al een aantal ontheffingen als de onderhavige heeft verleend en dat de mogelijkheid bestaat dat ook in de toekomst ontheffingen zullen worden verleend. De voorzitter acht het daarom aannemelijk dat Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. nog procesbelang bij de behandeling van hun beroep hebben.
2.5. Het college heeft het bezwaar dat is ingediend door Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens het college de milieugevolgen waardoor Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a in hun belangen stellen te zijn getroffen, zoals stank, lawaai, stof, luchtvervuiling en verkeersoverlast, reeds zijn beoordeeld en vergund in het kader van de vergunning op grond van de Wet milieubeheer, en in het kader van het bestreden besluit niet meer ter beoordeling staan. Ter beoordeling staat slechts of wordt voldaan aan de in de vergunning gestelde voorwaarden voor de ontheffing, welke voorwaarden uitsluitend betrekking hebben op het doelmatig verwijderen van afvalstoffen, waarbij Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a volgens het college geen belang hebben. Alleen de aanvragende vergunninghouder en eventuele concurrenten zijn volgens het college belanghebbenden.
2.6. Zoals de voorzitter eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 maart 2005 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?zoeken_veld=200508028/1&verdict_id=12024">200508028/1</a>), hoeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling het belang waarin verzoekers beschermd willen worden geen deel uit te maken van de bij de totstandkoming van het bestreden besluit af te wegen belangen. Daarom kan de hiervoor weergegeven motivering van het college de conclusie dat het bezwaar van Gemeenschapsbelangen Zenderen e.a. niet-ontvankelijk is niet dragen.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 14 december 2007, kenmerk 2007/0577739;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij de Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen, Stichting behoud Elhorst Vloedbelt, [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 362,43 (zegge: driehonderdtweeënzestig euro en drieënveertig cent), waarvan € 322,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Overijssel aan de Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen, Stichting behoud Elhorst Vloedbelt, [verzoeker A] en [verzoeker B] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Overijssel aan de Stichting gemeenschapsbelangen Zenderen, Stichting behoud Elhorst Vloedbelt,[verzoeker A] en [verzoeker B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2008