Datum uitspraak: 21 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1729 en 07/1175 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 29 november 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 4 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) verzoeker, voor zover thans van belang, onder oplegging van een dwangsom gelast binnen acht weken na dagtekening van het besluit de erfafscheiding op het perceel [locatie] te [plaats] en de op dat perceel aanwezige overkapping te verwijderen en verwijderd te houden en het gebruik van dit perceel ten behoeve van het (hobbymatig) houden van dieren te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 4 juni 2007 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 4 november 2005 gehandhaafd in zoverre dat, voor zover thans van belang, betrekking heeft op de overkapping op het midden van het perceel, de erfafscheiding aan de wegzijde daarvan en het (hobbymatig) houden van dieren.
Bij uitspraak van 29 november 2007, verzonden op 3 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door O. van der Heiden, en het college, vertegenwoordigd door G.L. ter Brugge en W.M. van de Zedde, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe de door het college genomen besluiten van 4 juni 2007 en 4 november 2005 bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, totdat in de bodemprocedure zal zijn beslist.
2.3. Op voorhand bestaat onvoldoende zekerheid of het oordeel van de voorzieningenrechter, dat legalisering van de vernieuwing van de erfafscheiding uitsluitend aan de wegzijde op grond van het overgangsrecht in het bestemmingplan niet mogelijk is, omdat sprake is van nagenoeg gehele vernieuwing van de om het hele perceel gelegen erfafscheiding, in de bodemprocedure stand zal houden. Voorts bestaat naar voorlopig oordeel gerede twijfel of in die procedure diens oordeel, dat het gebruik van het perceel ten behoeve van het houden van ongeveer acht schapen in strijd moet worden geacht met de bestemming "Natuurgebied" en de gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan, zonder meer in stand zal blijven, nu vooralsnog niet duidelijk is geworden waarom dit gebruik niet strekt tot behoud van de op het perceel voorkomende dan wel daaraan eigen waarden als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van de planvoorschriften.
2.4. Gelet hierop, bestaat aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van 4 juni 2007 en 4 november 2005;
II. gelast dat de gemeente Apeldoorn aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2008