ECLI:NL:RVS:2008:BC3035

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703385/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit college van burgemeester en wethouders van Boxtel inzake wijziging veehouderij en geurbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, dat op 28 november 2006 een verklaring heeft afgegeven in het kader van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer. Deze verklaring betrof een wijziging in de veehouderij van de vergunninghouder op een specifiek perceel. De appellanten, bewoners nabij de veehouderij, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een toename van stankhinder door de voorgenomen veranderingen. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de appellanten beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de melding van de vergunninghouder, die betrekking had op het verplaatsen van 16 stuks rundvee naar een andere stal, niet in overeenstemming was met de geldende vergunning. De afstand van de nieuwe stal tot de woning van de appellanten was kleiner dan toegestaan, wat leidde tot een grotere geurbelasting. De Raad van State oordeelde dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 8.19 van de Wet milieubeheer door de melding te accepteren en het besluit te handhaven.

De Raad van State verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 3 april 2007 en herroept het besluit van 28 november 2006. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan de appellanten. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit, waarmee de appellanten in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

200703385/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van de veehouderij (hierna: de inrichting) van [vergunninghouder] op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 3 april 2007 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 14 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 15 mei 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellanten].
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2007, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door B.A.P. van de Staak, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat vóór 1 januari 2008 luidde, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.2. Voor de inrichting is, voor zover thans van belang, bij besluit van 23 maart 1993 een revisievergunning verleend voor het houden van mestvarkens, rundvee en pluimvee. De melding die aan het besluit van 28 november 2006 ten grondslag ligt, ziet voor zover hier van belang op de het verplaatsen van 16 stuks rundvee naar een te wijzigen stalruimte.
2.3. [appellanten] betogen dat het college de melding ten onrechte heeft geaccepteerd, onder meer omdat het verplaatsen van de 16 stuks rundvee een toename van stankhinder tot gevolg heeft.
2.3.1. De stal waar de 16 stuks rundvee naar toe worden verplaatst staat op kleinere afstand - ongeveer 50 meter - van de woning van [appellanten] dan de stal waarin dit rundvee ingevolge de voor de inrichting geldende revisievergunning mag staan. De gemelde veranderingen leiden daarom tot een grotere geurbelasting van de woning dan die de inrichting ingevolge de geldende vergunning mag veroorzaken. Gelet hierop heeft het college bij het besluit van 28 november 2006 in strijd met artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer een verklaring als bedoeld in dit artikellid gegeven, en dit besluit bij het bestreden besluit ten onrechte gehandhaafd. Het beroepsonderdeel slaagt.
2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om op na te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 3 april 2007;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel van 28 november 2006;
IV. weigert naar aanleiding van de melding van [vergunninghouder] van 20 november 2006 een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer te geven;
V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 31,03 (zegge: eenendertig euro en drie cent); het dient door de gemeente Boxtel aan [appellanten] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Boxtel aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008
262-491.