Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2730 en 07/2744 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 8 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 24 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw op de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de woning).
Bij besluit van 2 april 2007 heeft het college het door appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 mei 2007, verzonden op 10 mei 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 22 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 25 juli 2007 heeft vergunninghouder die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 6 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 10 augustus 2007 heeft vergunninghouder een nadere reactie ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is daar vergunninghouder als partij gehoord. Appellanten zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
2.1. Het - inmiddels gerealiseerde - bouwplan voorziet in het vergroten van de zolderetage van de woning door het aan de achterzijde plaatsen van een dakopbouw over de gehele breedte van de woning. Daarbij wordt tevens een inpandig balkon, een zogenoemde loggia, gerealiseerd.
2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nieuw-Vennep" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit op bezwaar een kenbare en deugdelijke motivering ontbeert. Zij voeren daartoe aan dat het college het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: de commissie voor de bezwaarschriften) niet heeft mogen volgen omdat dit geen kenbare en deugdelijke motivering bevat.
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft het advies van de commissie voor de bezwaarschriften onverkort overgenomen en aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag gelegd. Nu in dit advies deugdelijk en gemotiveerd is uiteengezet waarom de commissie de bezwaren ongegrond acht, heeft het college door het overnemen van dat advies het besluit op bezwaar deugdelijk gemotiveerd.
2.4. Appellanten betogen verder dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet bevoegd was voor het bouwplan met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Zij voeren daartoe aan dat de door het college op 1 maart 2006 vastgestelde notitie "Sneltoetscriteria artikel 19, derde lid, WRO" (hierna: de notitie) niet voorziet in regels voor het uitbreiden van een woning door het plaatsen van een dakopbouw.
2.4.1. Dit betoog slaagt niet. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden overwogen dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de notitie niet van toepassing is op het bouwplan, omdat de daarin opgenomen sneltoetscriteria niet gelden ten aanzien van dakopbouwen. Anders dan appellanten betogen brengt de omstandigheid dat de notitie niet van toepassing is op dakopbouwen, niet met zich dat reeds daarom medewerking aan de vrijstelling moet worden geweigerd. Daartoe is van belang dat met het vaststellen van de notitie niet is beoogd uitputtend te regelen in welke gevallen een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO kan worden verleend.
2.5. Appellanten betogen dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat, nu de notitie niet van toepassing is op dakopbouwen, ook de in de notitie neergelegde lijn dat balkons en dakterrassen binnen de gemeente niet zijn toegestaan, in dit geval niet van toepassing is.
2.5.1. Dit betoog slaagt. De vaste gedragslijn die het college hanteert, inhoudende dat balkons en dakterrassen uit privacy-overwegingen in principe niet worden toegestaan, is, zoals ook ter zitting door het college is bevestigd, in beginsel ook op dit bouwplan van toepassing. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend. Dit hoeft echter niet te leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Het college heeft in afwijking van de door hem gehanteerde vaste gedragslijn vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwplan. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bouwplan, dat onder meer voorziet in het realiseren van een inpandig balkon, geen onevenredige aantasting van de privacy van omwonenden met zich brengt. Daarbij heeft het college van belang geacht dat het gaat om een inpandig balkon dat tot ooghoogte wordt gebouwd en waarvan de zijwanden ondoorzichtig zijn. Het college heeft aldus voldoende gemotiveerd waarom het besloten heeft in dit geval af te wijken van de door hem gehanteerde vaste gedragslijn.
2.6. Appellanten betogen voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan geen onevenredig grote inbreuk op de privacy van appellanten met zich brengt en dat niet geoordeeld kan worden dat het college om die reden vrijstelling had dienen te weigeren.
2.6.1. Dit betoog slaagt niet. Blijkens het besluit op bezwaar ligt aan het verlenen van vrijstelling een belangenafweging ten grondslag waarbij de belangen van appellanten zijn betrokken. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het recht op privacy van appellanten door het bouwplan niet onevenredig wordt geschaad. Daarbij heeft het college van belang geacht dat vanuit de zolderverdieping van de woning geen zicht bestaat op het erf van appellanten, omdat het inpandige balkon tot ooghoogte wordt gebouwd. Voorts heeft het college daarbij van belang geacht dat de afstand tussen het balkon en de perceelsgrens ruim acht meter bedraagt en dat het balkon ondoorzichtige zijwanden heeft, die het zicht op het erf van appellanten zoveel mogelijk beperken. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd is geen grond te vinden voor het oordeel dat dit standpunt van het college onjuist is. De voorzieningenrechter heeft dan ook geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat het college wegens onevenredige aantasting van de privacy van appellanten medewerking aan het bouwplan had behoren te onthouden.
2.7. Appellanten betogen tenslotte dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat hij het er voor houdt dat een stedenbouwkundige toets van het bouwplan heeft plaatsgevonden. Zij voeren daartoe aan dat uit het besluit op bezwaar niet blijkt dat een stedenbouwkundige toets heeft plaatsgevonden.
2.7.1. Uit de stukken, waaronder onder meer de verslagen van de vergaderingen van de stedenbouwkundige werkgroep van de gemeente Haarlemmermeer van 17 mei 2006, 14 juni 2006 en 31 januari 2007, en het verhandelde ter zitting bij de voorzieningenrechter is gebleken dat het bouwplan door een stedenbouwkundige is getoetst. Zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen kan de omstandigheid dat het besluit op bezwaar op dit punt summier gemotiveerd is, niet leiden tot vernietiging van dat besluit. Nu appellanten noch in bezwaar, noch in het beroepschrift op het punt van de stedenbouwkundige aspecten bezwaren hebben geuit, kon het college op dit punt volstaan met een summiere motivering.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Krol
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008