ECLI:NL:RVS:2008:BC3046

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703185/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • M.H. Krol
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor varkensstallen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellanten tegen de verlening van een bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Landerd ongegrond werd verklaard. De bouwvergunning, verleend op 8 september 2005, betrof het oprichten en verlengen van varkensstallen op een perceel in Landerd. Appellanten, bewoners van de omgeving, maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij van mening waren dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en dat de vergunning niet tijdig was verleend. De rechtbank oordeelde echter dat het college correct had gehandeld en dat er geen weigeringsgrond was.

In hoger beroep betoogden appellanten dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college tijdig op de bouwaanvraag had beslist en dat er geen strijd was met het bestemmingsplan. De Raad van State oordeelde dat het college de bouwaanvraag op 13 juni 2005 had ontvangen en dat de beslistermijn op de juiste wijze was opgeschort. Echter, de Raad van State kwam tot de conclusie dat het college niet voldoende had aangetoond dat het bouwplan binnen het bouwvlak viel, zoals vereist door het bestemmingsplan. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank de eerdere uitspraak niet correct had beoordeeld.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college van 11 april 2006. Het college werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad van State. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan appellanten en het terugbetalen van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan op 30 januari 2008.

Uitspraak

200703185/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2629 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Landerd.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landerd (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten en verlengen van varkensstallen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 11 april 2006 heeft het college het door onder meer appellanten daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 27 maart 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door onder meer appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 7 mei 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 26 juni 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar [twee van de appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R.C.J.M. Zwijsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een verdiepingenstal, het aanbrengen van een mestput, het verlengen van een zeugenstal en het oprichten van silo's op het perceel.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) heeft het perceel waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Agrarische bedrijfsdoeleinden -A-". Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de als zodanig bestemde gronden overeenkomstig de aanduidingen op de kaart bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Ingevolge artikel 19, tweede lid, aanhef en onder e, van de planvoorschriften zijn op de als zodanig bestemde gronden in verband met de bestemming overige bedrijfsgebouwen toegelaten. Ingevolge artikel 19, derde lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de aanwijzingen op de detailplankaarten alsmede de bepaling dat gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, slechts binnen het bouwvlak zijn toegestaan. Ingevolge artikel 1, onder 8, van de planvoorschriften wordt onder agrarisch bouwvlak verstaan: een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan bebouwing met een hoofdgebouw of bij elkaar behorende gebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan.
2.3. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college, gelet op hetgeen is bepaald in artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, niet tijdig op de bouwaanvraag van
2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Het college heeft de bouwaanvraag van vergunninghoudster ontvangen op 13 juni 2005. Zoals ter zitting van de Afdeling door het college is bevestigd, heeft het college het primaire besluit genomen in zijn vergadering van 8 september 2005. Het feit dat het primaire besluit 8 juli 2005 als datum vermeld, moet worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. Nu het college vergunninghoudster bij brief van 29 juni 2005 heeft gevraagd haar aanvraag aan te vullen binnen vier weken na voormelde datum, is de beslistermijn op de voet van artikel 4:15 van de Awb met ingang van die datum opgeschort tot 26 juli 2005, zijnde de dag waarop de aanvraag is aangevuld, zodat tijdig op de bouwaanvraag is beslist.
2.4. Appellanten betogen verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat vast staat dat zich met betrekking tot het bouwplan geen weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet voordoet. Zij voeren daartoe aan dat door het bouwen van de verdiepingenstal en het aanbrengen van de mestput het bouwvlak op het perceel met minimaal 3.20 m wordt overschreden.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet is het college gehouden de bouwvergunning te weigeren indien het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Nu appellanten reeds in bezwaar aan de hand van tekeningen en door hen gedane metingen gemotiveerd hebben betwist dat het bouwplan binnen het bouwvlak is voorzien, diende het college in zijn besluit op bezwaar aan te geven waarom de door appellanten gedane metingen volgens hem onjuist zijn en aan te tonen dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan geheel binnen het bouwvlak is gesitueerd. Nu het college dit heeft nagelaten, is het besluit op bezwaar van 11 april 2006 niet zorgvuldig voorbereid en evenmin deugdelijk gemotiveerd. Dat besluit is derhalve genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 april 2006 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2007 in zaak nr. 06/2629;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 11 april 2006;
V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 48,11 (zegge: achtenveertig euro en elf cent); het dient door de gemeente Landerd aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Landerd aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008
494.