Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 12 april 2007
in zaak no. 06/76 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning tweede fase verleend voor het vergroten van het woonhuis en garage op het perceel [locatie] te Enschede.
Bij besluit van 5 december 2005 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 april 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden van zijn beroep zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar appellant in persoon, het college, vertegenwoordigd door drs. A. Haer en mr. I. Willemsen, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, en [vergunninghouder] in persoon, bijgestaan door mr. A. van der Leest, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag om verlening van bouwvergunning tweede fase niet in behandeling mocht nemen, omdat deze gedeeltelijk niet en gedeeltelijk onjuist is ingevuld.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college in de ontbrekende gegevens geen aanleiding hoefde te vinden de aanvraag niet in behandeling te nemen. Daartoe wordt overwogen dat de vragen 1a en 5d in de aanvraag voor bouwvergunning eerste fase zijn beantwoord en het niet in behandeling nemen van een aanvraag als deze wegens het ontbreken van gegevens een bevoegdheid is en geen verplichting daartoe bestaat.
2.2. Evenzeer tevergeefs betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college zich niet op basis van het onderzoeksrapport van Mos Grondmechanica B.V. (hierna: Mos) van 27 april 2005 op het standpunt heeft mogen stellen dat op de bouwlocatie geen bodemverontreiniging in de zin van artikel 52a van de Woningwet aanwezig is. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat appellant geen deskundigenbericht heeft overgelegd waaruit het tegendeel valt af te leiden en in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het uitgevoerde vooronderzoek, waarop de rapportage van Mos van 27 april 2005 mede gebaseerd is, ontoereikend is geweest.
2.3. Over de beroepsgronden die appellant voor het eerst in het hoger-beroepschrift, de nader toegezonden stukken en ter zitting heeft aangevoerd, heeft de rechtbank zich niet kunnen uitlaten. Gesteld noch gebleken is dat daarvoor geen mogelijkheid bestond. Onder die omstandigheden kunnen die beroepsgronden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008