Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 5 april 2007
in zaak no. AWB 06/2580 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden.
Bij besluit van 5 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden (hierna: het college) appellant op straffe van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige loods daarvan te verwijderen.
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 april 2007, verzonden op 10 april 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 mei 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 18 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. I.M.C. van Asten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.2. Niet in geschil is dat appellant de loods heeft gebouwd zonder over een daartoe vereiste bouwvergunning te beschikken, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan dit niet doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden in een concrete situatie zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan om die reden behoort te worden afgezien.
2.3. Appellant betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in dit geval van handhavend optreden had behoren af te zien. De loods is opgericht in strijd met het bestemmingsplan. Er is geen concreet zicht op legalisatie door middel van het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan, omdat het college daaraan niet wil meewerken. Voorts is weliswaar begonnen met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan, doch is nog geen voorontwerp gereed. Bovendien heeft het college ter zitting gesteld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het nieuwe bestemmingsplan de aanwezigheid van de loods wel zal toestaan.
Overigens is evenmin gebleken van bijzondere omstandigheden in verband waarmee het college van het opleggen van de last had behoren af te zien. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens het college mededelingen aan hem zijn gedaan, dan wel handelingen zijn verricht, waaraan hij de rechtens te honoreren verwachting kon ontlenen dat de loods zou worden gelegaliseerd.
Evenzeer tevergeefs betoogt appellant dat de rechtbank heeft miskend dat het college met het opleggen van de last het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. Dat het college toestaat dat de paardenstallen op het perceel De Stad 16, die zonder bouwvergunning zijn opgericht en waarop de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2007 in zaak nr.
200700339/1betrekking heeft, vooralsnog niet behoeven te worden gesloopt, terwijl het vasthoudt aan de verwijdering van de loods, houdt verband met de - niet weersproken - omstandigheid dat die stallen, anders dan de loods, in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk worden ingepast.
2.4. De beroepsgronden falen. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008