ECLI:NL:RVS:2008:BC3071

Raad van State

Datum uitspraak
30 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705044/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersmaatregelen ter gelegenheid van de Tour de France en de belangenafweging van betrokkenen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. Appellanten, die een grottenaquarium exploiteren, waren in beroep gegaan tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul, dat op 22 juni 2006 diverse verkeersmaatregelen had genomen in verband met de Tourtocht en de aankomst van de Tour de France op 3 en 4 juli 2006. Appellanten stelden dat deze maatregelen hen onevenredig benadeelden, omdat hun bereikbaarheid in het geding was.

De rechtbank oordeelde dat het college bij het nemen van het verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekwam en dat het college voldoende had gemotiveerd waarom de verkeersveiligheid en het beperken van overlast zwaarder wogen dan de belangen van appellanten. Appellanten stelden dat de rechtbank niet had onderkend dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 34 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW), omdat de overlast niet door regulier verkeer werd veroorzaakt, maar door de wielerevenementen zelf. Ook betoogden zij dat het besluit onvoldoende was gemotiveerd en dat er geen goede belangenafweging had plaatsgevonden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid tot het verkeersbesluit had kunnen komen, gezien de te verwachten verkeersdrukte en de daarmee samenhangende veiligheidsrisico's. De belangen van de verkeersveiligheid en het beperken van overlast werden als zwaarder gewogen dan de individuele belangen van appellanten. De Afdeling concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij daadwerkelijk schade hadden geleden door de verkeersmaatregelen en dat zij, indien nodig, compensatie konden aanvragen via een zelfstandig schadebesluit.

Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200705044/1.
Datum uitspraak: 30 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2373 van de rechtbank Maastricht van 15 juni 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) diverse verkeersmaatregelen genomen.
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2007, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. N.P.J. Frijns, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Meertens, werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. X.P.C. Wynands en mr. J.L. Stoop, beiden advocaat te Maastricht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid van de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de WVW 1994, worden verkeersbesluiten genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door burgemeester en wethouders, of krachtens besluit van hen, door een door hen ingestelde bestuurscommissie of het dagelijks bestuur van een deelgemeente.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 34 van het BABW, voor zover thans van belang, kunnen door het bevoegd gezag in de hierna genoemde omstandigheden en voor de duur van die omstandigheden verkeerstekens als bedoeld in artikel 12 worden geplaatst alsmede maatregelen als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994, worden uitgevoerd:
a. ingeval van de uitvoering van werken, opdooi, de doorweekte toestand van een weg of weggedeelte, dreigend gevaar of andere dringende omstandigheid van voorbijgaande aard;
b. ingeval van een door het wegverkeer veroorzaakte ernstige aantasting van voorbijgaande aard van de in het tweede lid, onder a, van artikel 2 van de WVW 1994 genoemde belangen.
Ingevolge artikel 35 van het BABW kunnen de plaatsing van verkeerstekens en het uitvoeren van maatregelen, als bedoeld in artikel 34, geschieden zonder een daaraan ten grondslag liggend verkeersbesluit.
2.2. Het college heeft bij besluit van 22 juni 2006 - zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar - diverse verkeersmaatregelen genomen ten behoeve van de Tourtocht op 3 juli 2006 en de aankomst van de Tour de France op 4 juli 2006. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994 in geding zijn. Volgens het college is al geruime tijd gecommuniceerd over de te verwachten verkeersdrukte en verkeersmaatregelen, zodat inwoners of ondernemers die minder goed bereikbaar zullen zijn zich hierop hebben kunnen voorbereiden. Met de politie zijn afspraken gemaakt dat in noodgevallen onder begeleiding alsnog gebruik kan worden gemaakt van het parcours. Ten aanzien van het belang van [appellanten], die het grottenaquarium exploiteren dat is gelegen aan de Cauberg, onderdeel van het parcours van de Tourtocht en de Tour de France, heeft het college zich op het standpunt gesteld dat hun individuele belang bij een goede bereikbaarheid van het grottenaquarium minder zwaar weegt dan het algemene belang van de verkeersveiligheid en het zoveel mogelijk beperken van de overlast op en rondom het parcours.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in dit geval geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 34, aanhef en onder b, van het BABW, omdat de overlast niet wordt veroorzaakt door het reguliere wegverkeer maar door de wielerevenementen. Voorts stellen zij dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WVW 1994 nodig is om een weg tijdelijk aan de openbaarheid te onttrekken of af te sluiten. Verder betogen [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd en dat geen sprake is geweest van een belangenafweging. Tot slot betogen zij dat de rechtbank er aan is voorbijgegaan dat zij bij elk wielerevenement omzetschade lijden en dat dit ook nu het geval is geweest.
2.3.1. Voorop wordt gesteld dat het college bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
Zoals het college heeft uiteengezet zou rond de aankomst van de Tour de France tijdelijk veel meer wegverkeer ontstaan waardoor een potentieel onveilige situatie zou kunnen ontstaan indien geen verkeersmaatregelen zouden worden genomen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in dit geval is voldaan aan het bepaalde in artikel 34, aanhef en onder b, van het BABW, zodat op grond van die bepaling, gelezen in samenhang met artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994, de bevoegdheid bestond om een verkeersbesluit te nemen.
Het betoog van [appellanten] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WVW 1994 nodig was, faalt, nu het college een verkeersbesluit heeft genomen en voorts uit dat artikel slechts voortvloeit welk orgaan welke verkeersbesluiten dient te nemen.
Het verkeersbesluit is derhalve niet strijdig met wettelijke voorschriften. Anders dan [appellanten] betogen heeft het college voorts de verschillende belangen afgewogen en voldoende gemotiveerd waarom het is overgegaan tot het nemen van het verkeersbesluit. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat het college daarbij niet in redelijkheid de belangen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, en artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de WVW 1994, heeft kunnen laten prevaleren boven het individuele belang van [appellanten bij de bereikbaarheid van hun grottenaquarium. Ten aanzien van het door [appellanten] genoemde alternatief van het plaatsen van een voetgangersbrug aan de voet van de Cauberg, zodat zij toch bereikbaar zouden zijn, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat daarmee een uit verkeersveiligheidsoogpunt onacceptabele situatie zou kunnen ontstaan. Het college heeft derhalve in redelijkheid van dit alternatief kunnen afzien.
Met betrekking tot de gestelde schade stelt de Afdeling voorop dat het in dit geval uitsluitend gaat om de verkeersmaatregelen van 3 en 4 juli 2006 en niet om de maatregelen die zijn getroffen in het kader van andere door [appellanten] genoemde wielerevenementen. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellanten] in deze procedure niet aannemelijk gemaakt dat zij daadwerkelijk schade hebben geleden als gevolg van de getroffen verkeersmaatregelen. Indien zij menen in onevenredige mate door de maatregelen te zijn getroffen en dit ook kunnen staven, kunnen zij langs de weg van een zelfstandig schadebesluit om compensatie verzoeken.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008
419.