Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak naar aanleiding van de brief van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
gericht tegen de uitspraak in zaak nr. 07/329 van de rechtbank Arnhem van 5 juli 2007 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te Arnhem.
Bij besluit van 19 april 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te Arnhem (hierna: de raad voor rechtsbijstand) een aanvraag ten behoeve van [appellant] om een toevoeging voor een verlengd spreekuur buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 12 december 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 december 2006 vernietigd, het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
[appellant] is bij brief van 12 juli 2007, bij de rechtbank ingekomen op 26 juli 2007 en ter behandeling als hoger-beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State, tegen deze uitspraak opgekomen.
De raad voor rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door G.A. Alfrink, en de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. M.E. van Schooten, juridisch medewerker, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de rechtbank op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. De brief van 12 juli 2007 is bij de rechtbank ingekomen op 26 juli 2007, derhalve binnen de termijn van zes weken voor het instellen van hoger beroep tegen de uitspraak van 5 juli 2007. Omdat de uitspraak niet onherroepelijk was ten tijde van de ontvangst van de brief, heeft de rechtbank de brief onder verwijzing naar artikel 8:88, eerste lid, van de Awb doorgezonden naar de Raad Van State ter behandeling als hoger-beroepschrift.
2.2.1. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat haar brief van 12 juli 2007 dient te worden beschouwd als een verzoek om herziening en de Afdeling gevraagd deze brief terug te zenden naar de rechtbank. Nadat haar het verschil tussen beide procedures was uitgelegd, heeft zij in haar keuze volhard.
2.2.2. De verklaring van [appellant], alsmede de strekking van de brief van 12 juli 2007, brengen met zich dat de brief thans moet worden geduid als een verzoek om herziening van de uitspraak van de rechtbank van 5 juli 2007. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd daarop te beslissen. Gelet hierop zal de Afdeling zich onbevoegd verklaren om van het verzoek kennis te nemen. De brief zal, tezamen met de door [appellant] bij de Raad van State ingediende stukken, ter behandeling als verzoek om herziening worden teruggezonden naar de rechtbank.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om herziening.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.J. Können, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Können
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008