ECLI:NL:RVS:2008:BC3574

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800114/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen vergunning voor het vellen van bomen in Amsterdam Zuidoost

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost. Dit bestuur had op 8 maart 2005 vergunning verleend voor het vellen van 785 bomen langs de Gooiseweg Oost in Amsterdam, ten behoeve van de aanleg van nieuwe op- en afritten. Na een intrekking van deze vergunning en een nieuwe verlening op 25 juli 2006, heeft het dagelijks bestuur op 6 februari 2008 het bezwaar van de verzoekers deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft op 7 december 2007 het beroep van de verzoekers tegen deze besluiten ongegrond verklaard. De verzoekers hebben hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 24 januari 2008 de verzoeken behandeld. De voorzitter oordeelt dat de besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, vooral omdat de rechtbank in eerste aanleg niet tot vernietiging van het bestreden besluit heeft besloten. De voorzitter heeft vastgesteld dat de bomen zich bevinden in het Bijlmerpark, waar een herontwikkelingsplan voor is opgesteld. De vergunning voor het vellen van de bomen is verleend op basis van de Bomenverordening Zuidoost 2005, die het dagelijks bestuur verplicht om de aanvraag te toetsen aan bepaalde waarden zoals natuur- en milieuwaarden.

De voorzitter concludeert dat er geen gerede twijfel bestaat dat het primaire besluit in hoger beroep zal worden herroepen. De verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de belangen van de bomen zwaarder wegen dan de herontwikkeling van het Bijlmerpark. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200800114/2.
Datum uitspraak: 28 januari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1190 van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2007 in het geding tussen:
[verzoekers],
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost (hierna: het dagelijks bestuur) vergunning verleend voor het vellen van 785 bomen langs de Gooiseweg Oost tussen Gulpen Kruispad en Gaasperdammerweg te Amsterdam voor de aanleg van nieuwe op- en afritten van de Gooiseweg.
Bij besluit 25 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur dit besluit ingetrokken en opnieuw vergunning verleend voor het vellen van de 785 bomen op de genoemde locatie.
Bij besluit van 6 februari 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoekers] tegen deze besluiten gerichte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2007, verzonden op 10 december 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 24 januari 2008, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. D.R. van Ee en mr. J. de Jager, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter beperkt zich in deze procedure tot een oordeel met een voorlopig karakter, dat niet bindend is in de bodemprocedure. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn en dat dit des te sterker geldt wanneer de rechter in eerste aanleg, zoals in dit geval, niet tot vernietiging van het bestreden besluit heeft besloten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van het oordeel van de Afdeling is niettemin plaats wanneer gerede twijfel bestaat dat in hoger beroep anders zal worden geoordeeld en die twijfel ook meebrengt dat er gerede kans bestaat dat het primaire besluit zal moeten worden herroepen.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van een aantal omwonenden ongegrond verklaard. Het hoger beroep van [verzoekers] is daar mede tegen gericht. De voorzitter laat het oordeel daaromtrent aan de Afdeling in de bodemprocedure en zal het verzoek om voorlopige voorziening inhoudelijk behandelen, nu onder [verzoekers] omwonenden zijn die als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn aan te merken en om die reden in hun verzoek om een voorlopige voorziening zijn te ontvangen.
2.3. De bomen, voor het vellen waarvan het dagelijks bestuur vergunning heeft verleend, bevinden zich in het Bijlmerpark, waarvoor het stadsdeel het plan heeft ontwikkeld dat voorziet in de herontwikkeling tot multifunctioneel stadspark met sportvoorzieningen en woningbouw. Dit plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Voor de eerste fasen zijn kapvergunningen verleend, waaronder de onderhavige om de aanleg van nieuwe op- en afritten van de Gooiseweg mogelijk te maken.
2.4. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Bomenverordening Zuidoost 2005 van het stadsdeel Amsterdam Zuidoost (hierna: de verordening) kan het dagelijks bestuur de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen.
Ingevolge het tweede lid weigert het dagelijks bestuur een vergunning om te vellen indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden:
a) natuur- en milieuwaarden;
b) landschappelijke waarden:
c) cultuurhistorische waarden;
d) waarden van stadsschoon;
e) waarden van bijzondere beschermenswaardigheid.
2.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 juli 2007 in zaak nr.
200702363/1staat ook hier voorop dat het bevoegde bestuursorgaan een aanvraag om een velvergunning dient te toetsen aan het in de daarvoor geldende verordening opgenomen beoordelingskader dat los staat van te volgen procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Dat geldt evenzeer voor de op grond van de Woningwet te volgen procedures. Verder geldt in dit geval dat, gegeven het bepaalde in artikel 5 van de verordening, het dagelijks bestuur dient te beoordelen of de te kappen bomen waarden vertegenwoordigen als genoemd in die bepaling en vervolgens het belang van zodanige bomen af te wegen tegen het belang bij het vellen ervan.
2.5.1. Bij het besluit op bezwaar heeft het dagelijks bestuur het advies gevolgd dat is neergelegd in een rapport van de DG-Groep van 18 januari 2006. In dat rapport is neergelegd dat de natuurwaarde van de bomen waarvoor de velvergunning is verleend gering is en dat de overige waarden als vermeld in artikel 5 van de verordening zich niet voordoen. De voorzitter begrijpt het besluit bezien in samenhang met het rapport aldus dat de te vellen bomen volgens het dagelijks bestuur enige natuurwaarde hebben als bedoeld in genoemde bepaling. Het dagelijks bestuur was dan ook gehouden het belang van die bomen af te wegen tegen het belang bij het vellen ervan. De voorzitter is, gelet op de criteria van genoemd artikel 5, tweede lid, die beoordelingsruimte impliceren, van oordeel, dat de bestuursrechter die afweging met terughoudendheid dient te toetsen.
2.5.2. In aanmerking genomen dat de herontwikkeling van het Bijlmerpark is gestoeld op een aantal besluiten van de stadsdeelraad, waaronder het in het bij het besluit op bezwaar behorende advies van de Commissie Bezwaarschriften genoemde Finale Plan van Aanpak "Vernieuwing Bijlmermeer" en het Stedenbouwkundig Programma van Eisen Gooiseweg Oost, alsmede gegeven dat voor het gebied door de stadsdeelraad op 26 juni 2007 het bestemmingsplan "De Nieuwe Bijlmer" is vastgesteld, waarin - onbetwist - de ontwikkeling van het Bijlmerpark en in het bijzonder de gewijzigde aanleg van op- en afritten van de Gooiseweg, is neergelegd op de wijze dat die de kap van de onderhavige bomen noodzakelijk maakt, doet zich naar voorlopig oordeel van de voorzitter, anders dan [verzoekers] hebben gesteld, niet de situatie voor dat onvoldoende zekerheid bestaat dat het park en daarbij de op- en afritten niet in de door het dagelijks bestuur in het kader van de verleende vergunning geschetste vorm zal kunnen worden gerealiseerd. De voorzitter heeft daarbij mede van betekenis geacht dat de voor de verlaging van de talud die verband houdt met de aanleg van de op- en afritten benodigde ontgrondingenvergunning op 31 januari 2007 is verleend en dat voor die aanleg op 27 november 2007 ook de vereiste vrijstelling is verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, waarbij door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland de daarvoor benodigde verklaring van geen bezwaar is afgegeven, zodat op dit moment bovendien aannemelijk is dat (dit deel van) het bestemmingsplan goedkeuring van laatstgenoemd college zal verkrijgen.
Gegeven deze bestuurlijke besluitvorming dient in dit geding er van te worden uitgegaan, dat de herontwikkeling van het Bijlmerpark en de spoedige uitvoering daarvan van groot belang zijn, ook al kan een aantal van de genomen en nog te nemen besluiten nog ter toetsing aan de bestuursrechter worden voorgelegd met de daaraan voor het dagelijks bestuur verbonden risico’s. Voor de uitvoering van die besluitvorming komt aan de tijdsplanning van het dagelijks bestuur, waarbij rekening dient te worden met het broedseizoen van zich in het Bijlmerpark bevindende vogels, tegen die achtergrond een aanzienlijk gewicht toe. Aannemelijk is dat indien de bestreden kapvergunning zou worden geschorst die uitvoering wezenlijk vertraging zou oplopen.
[verzoekers] stellen daar tegenover dat de rechtbank heeft miskend dat het belang bij behoud van de bomen vanwege hun waarden door het dagelijks bestuur is onderschat, en dat dat belang zwaarder weegt dan de herontwikkeling van het Bijlmerpark. Zij hebben daartoe ten behoeve van de behandeling van het hoger beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening toegezonden, door de Afdeling ontvangen op 18 januari 2008, de rapportage van 6 januari 2008 van drs. V.G. van Amerongen, bomentaxateur. Daargelaten dat deze rapportage in een laat stadium in de procedure is ingebracht, maakt die rapportage niet op voorhand aannemelijk dat de belangenafweging zoals die door het dagelijks bestuur in dit geval is gemaakt en die door de voorzieningenrechter niet in strijd met het recht is geoordeeld, in de bodemprocedure bij de Afdeling geen stand zal houden en de kapvergunning niet verleend kan worden. In dit rapport wordt kritisch gereageerd op de conclusies opgenomen in de rapportage die het dagelijks bestuur aan de vergunning ten grondslag heeft gelegd, maar niet is op grond van deze rapportage aannemelijk geworden dat de te vellen bomen zodanig bijzonder zijn dat in afwijking van het oordeel van de rechtbank zal worden geoordeeld dat het aangegeven belang van het stadsdeel hiervoor had moeten wijken.
2.6. Met betrekking tot het betoog van [verzoekers] dat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat onvoldoende is onderzocht of met het vellen van de aan de orde zijnde bomen de luchtkwaliteit ter plaatse nog voldoet aan de normen gesteld bij het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) en dat in verband daarmee de werking van de vergunning moet worden opgeschort, overweegt de voorzitter het volgende.
2.6.1. [verzoekers] hebben eerst bij brief ontvangen op 18 januari 2008, tegelijk met het eerdergenoemde rapport van de bomentaxateur, ter zake van de luchtkwaliteit een rapportage van een luchtkwaliteitsonderzoek ingediend. Gelet op hetgeen hierna onder 2.6.2 wordt overwogen kan het aan de Afdeling in de bodemprocedure worden overgelaten in hoeverre dit rapport een rol dient te spelen. Hetzelfde geldt voor de vraag in hoeverre de luchtkwaliteit een rol speelt bij een besluit over een vergunning voor het vellen van bomen op grond van de toepasselijke verordening.
2.6.2. Bij de stukken bevindt zich de rapportage over het onderzoek naar de luchtkwaliteit dat heeft plaatsgevonden in het kader van de vaststelling van het eerdergenoemde bestemmingsplan. De daarin gehanteerde onderzoeksmethodiek, het zogenaamde CAR II-model, versie 5.1, is in de jurisprudentie niet als een onjuiste methode aangemerkt, zodat daarvan niet kan worden staande gehouden dat die ter zake niet kon worden gehanteerd. Tegen deze achtergrond gaat de voorzitter er niet op voorhand van uit, dat de door verzoekers overgelegde rapportage nu daarin net als in het door het stadsdeel verrichte onderzoek is aangenomen dat de luchtkwaliteit ter plaatse wordt bepaald door het autoverkeer over de Gooiseweg, als daaraan gewicht moet worden toegekend tot de conclusie zal moeten leiden dat de kapvergunning in strijd met het Blk 2005 zou zijn verleend. Het verschil van opvatting tussen het dagelijks bestuur en [verzoekers] over de door [verzoekers] gestelde strijd met het Blk 2005 heeft dan ook met name betrekking op de door het autoverkeer over de Gooiseweg te produceren luchtverontreiniging. Dat verschil van inzicht is naar voorlopig oordeel niet zozeer van belang voor de kapvergunning voor het kappen van bomen in de nabijheid van de Gooiseweg, maar zou veeleer in de bestemmingsplanprocedure een rol kunnen spelen.
2.7. Het voorgaande leidt de voorzitter tot de slotsom dat in hetgeen door verzoekers naar voren is gebracht, geen aanleiding is te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk geen kapvergunning kan worden verleend. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2008
47.