Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de vereniging "Vereniging Westerhout Blijft!", gevestigd te Beverwijk,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07-6175 en 07-6176 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 12 december 2007 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging Westerhout Blijft!",
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bij besluit van 1 juni 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), voor zover thans van belang, aan de provincie Noord-Holland voor het tijdvak van 1 juli 2006 tot en met 31 oktober 2010, ontheffing verleend van - de verbodsbepalingen genoemd in artikel 11 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) voor zover dit betreft het beschadigen, vernielen, wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus),
- de verbodsbepalingen genoemd in de artikelen 9 en 13 van de Ffw voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen en het vervoeren en onder zich hebben van de rugstreeppad (Bufo calamita), alsmede
- de verbodsbepalingen genoemde in de artikelen 9, 11 en 13 van de Ffw voor zover dit betreft het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen en het vervoeren en onder zich hebben van de zandhagedis (Lacerta agilis).
Bij besluit van 17 augustus 2007 heeft de minister het door de vereniging "Vereniging Westerhout Blijft!" (hierna: de vereniging) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 december 2007, verzonden op 4 januari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de vereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 januari 2008, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, bijgestaan door dr. C.W.T. van Roermund, onderzoeker, de minister, vertegenwoordigd door mr. G.J. Veth, ambtenaar werkzaam bij het ministerie, en de provincie Noord-Holland en de gemeenteraden van Beverwijk, Heemskerk en Velsen, vertegenwoordigd door mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door I. van Woersem, werkzaam bij adviesbureau Arcadis, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De ontheffing is verleend ten behoeve van werkzaamheden op het tracé van de in de gemeenten Velsen, Beverwijk en Heemskerk, aan te leggen Westelijke Randweg Beverwijk N197.
2.3. De minister heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar artikel 75, vierde en vijfde lid, van de Ffw, in samenhang met artikel 2, derde lid, aanhef en onder e en j van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, op het standpunt gesteld dat er met het oog op dwingende redenen van groot openbaar belang en met het oog op belangen van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling geen andere bevredigende oplossing bestaat voor dit project en dat, gelet op de opgelegde mitigerende en compenserende maatregelen, de gunstige staat van instandhouding van de genoemde diersoorten niet in gevaar komt.
2.4. Het verzoek strekt tot vernietiging van de aangevallen uitspraak en schorsing van de ontheffing, teneinde te voorkomen dat hangende hoger beroep de werkzaamheden ten behoeve van de wegaanleg zullen beginnen.
2.5. De voorzieningenrechter heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2007 in zaak nrs.
200607918/1, 200607919/1 en 200607920/1over de vaststelling van het bestemmingsplan voor de aanleg van de Westelijke randweg, overwogen dat in dit geval voldoende is aangetoond dat bij de aanleg van de weg sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Daarbij heeft hij in aanmerking genomen dat de Afdeling het standpunt van gedeputeerde staten van Noord-Holland, dat een zwaarwegend belang is gediend met de aanleg van de weg en dat de Ffw niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van de plannen in de weg staat, redelijk heeft geacht.
Hetgeen de vereniging heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak op dit punt niet in stand zal blijven.
2.6. Dat geldt evenzeer voor het betoog van de vereniging dat ondanks de mitigerende en compenserende maatregelen aan de gunstige staat van instandhouding van de vleermuizen en zandhagedissen afbreuk zal worden gedaan. Na kennisneming van de van beide zijden aangehaalde en ingebrachte onderzoeksrapporten, de wederzijdse reacties daarop, en na de onderzoekers I. van Woersem en C.T. van Roermund ter zitting te hebben gehoord, ziet de voorzitter onvoldoende steun voor het standpunt van de vereniging dat de zandhagedissen het wegvangen en elders uitzetten van de aangetroffen exemplaren niet zullen overleven. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat, anders dan de vereniging op basis van de bij de ontheffing behorende tekening had betoogd, de daarop geschetste werkgebieden niet geheel boomvrij zullen worden gemaakt, zodat 65% van de bomen die als potentiële rust- en verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen verloren gaat, maar dat slechts 2 of 3 van dergelijke bomen zullen sneuvelen, nadat zij op de afwezigheid van vleermuizen zijn gecontroleerd.
2.7. Beantwoording van de door de vereniging opgeworpen vragen over formele aspecten zal in de bodemprocedure moeten geschieden.
Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Haverkamp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008