Datum uitspraak: 30 januari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk,
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.25 van de Wet milieubeheer de bij besluit van 11 mei 1993 verleende vergunning voor een garagebedrijf met verkoopstation voor motorbrandstoffen op het adres [locatie] te [plaats] ingetrokken, voor zover het betreft de opslag en verkoop van LPG en de hiertoe aanwezige installaties. Dit besluit is op 25 oktober 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2007, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui en R. Schellekens, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het college is overgegaan tot gedeeltelijke intrekking van de vergunning van 11 mei 1993, omdat de inrichting ontoelaatbare gevolgen voor het milieu zou veroorzaken. Het college wijst er in dit verband op dat niet wordt voldaan aan het afstandvereiste van het vulpunt tot kwetsbare objecten van 25 meter, dat voortvloeit uit artikel 17, tweede lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi), in samenhang met de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: de Revi).
2.3. [verzoekster] kan zich niet vinden in de gedeeltelijke intrekking.
2.4. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van het Bevi, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, van het Bevi en artikel 9, eerste lid, van de Revi en tabel 2 van bijlage 1 behorende bij de Revi, voor zover hier van belang, draagt het bevoegd gezag ervoor zorg dat, indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit de afstand vanaf het vulpunt van een LPG-tankstation waarvan de doorzet van LPG minder dan 1.500 m3 per jaar bedraagt tot een kwetsbaar object kleiner is dan 25 meter, binnen drie jaar na dat tijdstip wordt voldaan aan de afstand van 25 meter.
Het Bevi is op 27 oktober 2004 in werking getreden.
2.5. Het college is ervan uitgegaan dat het gaat om een tankstation met een doorzet van LPG van minder dan 1.500 m3 per jaar. Het college stelt dat de maximale doorzet in de milieuvergunning niet expliciet is gelimiteerd. Uit onder meer de overgelegde doorzetgegevens, de ligging van het tankstation en de inhoud van het LPG-reservoir zou echter blijken dat het tankstation geen doorzet heeft van meer dan 1.500 m3 per jaar, aldus het college.
2.6. De Afdeling zal zo nodig een oordeel moeten geven over de vraag of het college er onder bovengenoemde omstandigheden van uit mocht gaan dat het gaat om een tankstation met een doorzet van LPG van minder dan 1.500 m3 per jaar. De voorzitter acht de onderhavige procedure niet geschikt om uit te maken of het college van deze doorzet mocht uitgaan of dat het uit had moeten gaan van de niet gelimiteerde doorzet in de vergunning. In verband hiermee staat niet op voorhand vast dat artikel 17, tweede lid, van het Bevi in deze zaak van toepassing is.
2.7. Nu artikel 17, tweede lid, van het Bevi de grondslag vormt voor het oordeel van het college dat ontoelaatbare nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergeijk van 18 oktober 2007, kenmerk IM2007002;
II. gelast dat de gemeente Bergeijk aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hamond
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2008