Datum uitspraak: 6 februari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Den Helder,
Bij besluit van 11 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Helder (hierna: het college) aan [appellante] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit)(oud) bij het in werking zijn van haar inrichting aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 20 februari 2007, aangevuld op 20 maart 2007, heeft verweerder het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en haar verzoek om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 april 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2007, waar [appellante], bijgestaan door mr. drs. T.L. Fernig en ir. J.A. Huizer en R.P. Vrolijk, en het college, vertegenwoordigd door J.M. Streunding en R. Duijnker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] betoogt dat niet vast staat dat zij een overtreding heeft begaan. Hiertoe voert zij aan, onder verwijzing naar in haar opdracht door het adviesbureau Peutz opgestelde rapporten van 4 december 2006 en 5 april 2007, rapportnummers F18153-1 en F18153-3 (hierna: de rapporten van Peutz), dat de geluidmeting op basis waarvan de last onder dwangsom is opgelegd op ondeugdelijke wijze is uitgevoerd. De bij de meting toegepaste meetmethode A1 van de Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 1981 (hierna: de Handleiding 1981), is volgens [appellante], vooral omdat hierbij niet wordt gecorrigeerd voor stoorgeluid, in dit geval niet geschikt. Zij wijst erop dat uit de rapporten van Peutz blijkt dat het door het college gemeten geluidniveau, zelfs in het akoestisch meest ongunstige geval, zich alleen zou kunnen hebben voorgedaan indien het equivalente geluidniveau in de inrichting meer dan 106 dB(A) zou hebben bedragen. Dit is volgens haar onmogelijk, zodat de meting van het college wel moet zijn beïnvloed door stoorgeluid. Daarnaast heeft het college volgens [appellante] ten onrechte een toeslag voor muziekgeluid en een gevelcorrectie toegepast.
2.1.1. Ingevolge voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van bijlage B bij het Besluit (oud), voor zover hier van belang, geldt dat het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen in de nachtperiode, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, niet meer mag bedragen dan 40 dB(A).
2.1.2. Het college heeft de last onder dwangsom opgelegd op basis van een geluidmeting op 21 mei 2006 om 01.15 uur. Deze geluidmeting is met toepassing van meetmethode A1 van de Handleiding 1981 uitgevoerd gedurende 1 minuut. Uit de rapportage van de meting blijkt dat het vanwege de inrichting op de gevel van de woning aan de Weststraat 105 veroorzaakte geluidniveau 59,5 dB(A) bedroeg. Na een toeslag van 10 dB(A) voor muziekgeluid en een correctie van 3 dB(A) in verband met gevelreflectie moet volgens het college worden geconcludeerd dat de grenswaarde voor het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen in de nachtperiode met 26,5 dB(A) is overschreden. Het college neemt het standpunt in dat ten tijde van de meting geen wegverkeer is waargenomen dat de resultaten van de meting in de vorm van stoorgeluid kon beïnvloeden.
2.1.3. Op grond van de rapporten van Peutz, het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat het college onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bij de geluidmeting voldoende en op de juiste wijze rekening ermee heeft gehouden dat de resultaten daarvan mogelijk zijn beïnvloed door stoorgeluiden. Gezien de rapporten van Peutz en het deskundigenbericht is daarmee eveneens onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de desbetreffende grenswaarde daadwerkelijk is overschreden en dat een overtreding is begaan.
De conclusie moet zijn dat het college ten onrechte handhavend is opgetreden. Deze beroepsgrond slaagt.
2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 20 februari 2007 komt voor vernietiging in aanmerking. Het primaire besluit van 11 augustus 2006 moet worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college dient een nieuw besluit te nemen op het verzoek van [appellante] om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van haar bezwaar heeft gemaakt. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
2.3. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van 20 februari 2007, kenmerk AU07.01041;
III. herroept het besluit van 11 augustus 2006, kenmerk AU06.06562;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 20 februari 2007;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Helder op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen op het verzoek van [appellante] om vergoeding van kosten die zij in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt en dit aan haar toe te zenden;
VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Helder tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Den Helder aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de gemeente Den Helder aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.G. Timmerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Timmerman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008