ECLI:NL:RVS:2008:BC3604

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703454/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor dempen van watergangen in Sint-Oedenrode

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep van de Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant en de Brabantse Milieufederatie tegen een vergunning verleend door het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, niet-ontvankelijk verklaarde en gedeeltelijk ongegrond verklaarde. De vergunning betrof het dempen van enkele sloten en watergangen nabij Schijndelseheide, Hoek en Stok te Sint-Oedenrode. De rechtbank oordeelde dat het college de vergunning terecht had verleend, maar vernietigde het besluit voor de percelen nabij Stok en Hoek, omdat het college niet voldoende had gemotiveerd dat de cultuurhistorische waarden niet onevenredig zouden worden aangetast.

Appellant, die de vergunning had aangevraagd, stelde in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er een voorbereidingsbesluit gold ten tijde van de vergunningaanvraag. Hij betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat de slootjes nauwelijks zichtbaar zijn en dat het dempen van de sloten geen invloed heeft op de kleinschaligheid van het landschap. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering van de gronden. De Raad van State oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt had gesteld dat de werkzaamheden verband hielden met de doeleindenomschrijving in het bestemmingsplan en dat de verleende vergunning niet in strijd was met de geldende bestemmingsplannen. De Raad van State gelastte bovendien dat de gemeente Sint-Oedenrode het griffierecht aan appellant vergoedt.

Uitspraak

200703454/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2144 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 april 2007 in het geding tussen:
de vereniging "Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant" en de Brabantse Milieufederatie,
en
het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode (hierna: het college) aan appellant vergunning verleend voor het dempen van enkele sloten/watergangen ter plaatse van de percelen gelegen nabij Schijndelseheide, Hoek en Stok te Sint-Oedenrode.
Bij besluit van 14 februari 2006 heeft het college het door de Vereniging tot Behoud van het Groene Hart van Brabant (hierna: Het Groene Hart) en de Brabantse Milieufederatie (hierna: BMF) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 3 april 2007, verzonden op 4 april 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door BMF ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard, het door Het Groene Hart ingestelde beroep ongegrond, voor zover het betrekking heeft op de aanlegvergunning voor de percelen gelegen aan de Schijndelseheide, gegrond, voor zover het betrekking heeft op de aanlegvergunning voor de percelen Stok en Hoek, het besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep heeft hij aangevuld bij brief van 14 juni 2007.
Bij brief van 28 september 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant en van Het Groene Hart. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2007, waar appellant in persoon, bijgestaan door ir. L.J. Vollebregt, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.F.M. van Gurp-Steenbakkers en J.C.M. Muselaars, beiden ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Het Groene Hart, vertegenwoordigd door drs. B.H.P.A. van Dinther, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De verleende vergunning heeft betrekking op het dempen van sloten op de percelen WP169101 en WP169102 nabij Schijndelseheide, de percelen WP165501 en WP 165502 nabij Stok en het perceel WP168409 nabij Hoek (hierna: de percelen).
2.2. Voor de voornoemde percelen geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" (hierna: het bestemmingsplan). De raad van de gemeente Sint-Oedenrode (hierna: de raad) heeft op 19 februari 2004 een voorbereidingsbesluit genomen, dat op 9 maart 2004 in werking is getreden. Daarbij is bepaald dat voor een gebied, waarbinnen de percelen vallen, het in dat besluit geregelde aanlegvergunningstelsel van toepassing is. Op 24 februari 2005 heeft de raad opnieuw een zodanig besluit genomen. Dit besluit is op 4 maart 2005 in werking getreden.
2.3. Op de twee percelen nabij Stok rust, voor zover thans van belang, ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied met natuurwaarde" met de differentiatievlakken "levensgemeenschappen van struweel, houtwallen en houtsingels" en "kleinschalig cultuurlandschap". Op het perceel nabij Hoek rust ingevolge het bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied". Er gelden voor dit perceel geen differentiatievlakken.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de planvoorschriften gelezen in samenhang met de van dit plan deel uitmakende "Tabel Strijdig gebruik/Aanlegvergunningen", is het verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college (aanlegvergunning) sloten/greppels te dempen op gronden, waarop het differentiatievlak "kleinschalig cultuurlandschap" rust.
Ingevolge het tweede lid geldt dit verbod niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden, welke op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn.
Ingevolge het derde lid zijn de werken en/of werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid slechts toelaatbaar, indien:
a. deze verband houden met de doeleinden, die aan de desbetreffende hoofd- of medebestemming zijn toegekend:
b. hierdoor, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Indien sprake is van aantasting van voornoemde waarden, dienen deze gecompenseerd te worden.
Ingevolge artikel 24, tweede lid, is bij het verlenen van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, de volgende procedure van toepassing:
a. alvorens te beslissen tot het al dan niet verlenen van een aanlegvergunning, gaat het college na in hoeverre de uit te voeren werken of werkzaamheden, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, dan wel de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de agrarische, bosbouwkundige, landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurlijke functies (voor zover deze aan de desbetreffende gronden zijn toegekend) aantast, dan wel de mogelijkheden voor ontwikkeling of herstel van die functies en waarden verkleint;
b. een besluit gaat vergezeld van een toelichting, waarin de uitkomsten van het onder a bedoelde onderzoek alsmede de aan het besluit ten grondslag liggende motieven zijn neergelegd;
c. voor het overige geldt de procedure, zoals vervat in de artikelen 44 en volgende van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.4. Ingevolge de kaarten behorende bij de besluiten van 19 februari 2004 en 24 februari 2005 valt het perceel nabij Hoek binnen het differentiatievlak "kleinschalig cultuurlandschap". Voor de percelen nabij Stok hebben de voorbereidingsbesluiten geen wijzigingen in de differentiatievlakken tot gevolg.
Ingevolge het eerste lid van het aanlegvergunningstelsel, als bedoeld in deze beide besluiten, is het, voor zover thans van belang, verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het college de in bijgaande "tabel Aanlegvergunningen" weergegeven werken en/of werkzaamheden uit te voeren.
Ingevolge het tweede lid, geldt het in het eerste lid vervatte verbod niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden, die van geringe omvang zijn dan wel het normale onderhoud en beheer betreffen.
Ingevolge het derde lid, zijn werken en/of werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid slechts toelaatbaar, indien hierdoor dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, bosbouwkundige en/of landbouwkundige waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Indien sprake is van aantasting van voornoemde waarden, dienen deze gecompenseerd te worden.
Ingevolge het eerste lid van het aanlegvergunningstelsel als bedoeld in beide besluiten, gelezen in samenhang met de "tabel Aanlegvergunningen", is, voor zover thans van belang, een aanlegvergunning vereist voor het dempen van sloten/greppels op gronden met de differentiatie "kleinschalig cultuurlandschap".
2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat ten tijde van de aanvraag om aanlegvergunning geen voorbereidingsbesluit gold, zodat het college uitsluitend mocht onderzoeken of de te vergunnen activiteiten in strijd waren met het bestemmingsplan en slechts voor het dempen van de sloten nabij Stok krachtens het bestemmingsplan een aanlegvergunning was vereist. De overige activiteiten waren vergunningvrij, omdat die pas na het indienen van de aanvraag ingevolge de voorbereidingsbesluiten vergunningplichtig zijn geworden, aldus appellant.
2.5.1. Dit betoog faalt. Ten tijde van het besluit van 31 maart 2005 was het voorbereidingsbesluit, dat op 9 maart 2004 in werking was getreden, niet meer van kracht. Op dat moment was het - gelijkluidende - voorbereidingsbesluit van 24 februari 2005 op 4 maart 2005 in werking getreden. Ook ten tijde van het besluit van 14 februari 2006 was het voorbereidingsbesluit van 24 februari 2005 in werking. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat, zowel ten tijde van het nemen van het besluit van 31 maart 2005, als ten tijde van het besluit van 14 februari 2006 een voorbereidingsbesluit gold en mede onderzocht diende te worden of de te vergunnen activiteiten daarmee in strijd waren, nu het voorbereidingbesluit van 24 februari 2005 op 4 maart 2005 in werking is getreden.
2.6. Appellant betoogt voorts dat rechtsoverweging 39 feitelijke onjuistheden bevat en onder 40 tot en met 43 dientengevolge ten onrechte is overwogen dat in het besluit van 14 februari 2006, voor zover betrekking hebbend op de aanlegvergunning voor de percelen nabij Stok en Hoek, niet voldoende is gemotiveerd dat door het dempen van de sloten de cultuurhistorische waarden van de betreffende percelen niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind. Ook heeft de rechtbank volgens hem miskend dat de visuele belevingswaarde van groot belang is bij de beoordeling van de vraag of de cultuurhistorische waarden worden of kunnen worden verkleind, dat de slootjes nauwelijks te zien zijn en dat in het rapport "Cultuurhistorie en landschap in de gemeente Sint-Oedenrode, Advies voor de planologische bescherming van waarden" van Arcadis van 25 januari 2002 (hierna: het rapport Arcadis) sloten niet als beschermenswaardig voor de landschappelijke karakteristiek van het kleinschalig cultuurlandschap worden vermeld.
2.6.1. In het besluit van 14 februari 2006 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat zowel het dempen van de sloot nabij Hoek als van die nabij Stok geen invloed heeft op de kleinschaligheid van de percelen. Het heeft ter toelichting in beroep gewezen op het rapport Arcadis.
Daarin wordt - in zoverre niet bestreden - vermeld dat het Kampenlandschap van Olland, waarbinnen de percelen zijn gelegen, een hoge te beschermen waarde heeft en dat de te beschermen elementen in dit gebied bospercelen, onverharde wegen en groenstructuren zijn. Sloten worden, anders dan bij andere in het rapport vermelde gebieden, niet vermeld. Nu sloten in dit deel van het landschap niet worden genoemd als te beschermen elementen en het college er in het besluit op bezwaar op heeft gewezen dat de kleinschalige verkaveling bij Hoek nauwelijks zichtbaar is en de betekenis van de sloot bij Stok zeer gering is, omdat deze meer het karakter heeft van een greppel, heeft de rechtbank in het in beroep aangevoerde ten onrechte grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het dempen van de sloot de waarden en kwaliteiten van de gronden niet onevenredig verkleint of kan verkleinen. Het betoog slaagt.
2.7. Verder betoogt appellant dat de rechtbank, door te overwegen dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of en in hoeverre compensatie van aantasting van de waarden die het bestemmingsplan beoogt te beschermen, dient plaats te vinden, heeft miskend dat slechts een onevenredige of mogelijk onevenredige aantasting van de waarden tot compensatie moet leiden.
2.7.1. Dit betoog slaagt niet. In de laatste volzin van artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften wordt geen onderscheid gemaakt tussen onevenredige en andere verkleining van de te beschermen waarden, maar is bepaald dat elke aantasting of verkleining tot compensatie moet leiden. Voor werkzaamheden die tot een onevenredige "verkleining" van de te beschermen waarden leiden, kan geen vergunning worden verleend.
2.8. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.6.1 is overwogen, zal de Afdeling thans de vraag beantwoorden waaraan de rechtbank niet is toegekomen, te weten of de werkzaamheden verband houden met de doeleindenomschrijving zoals die in het bestemmingsplan aan de percelen nabij Stok zijn gegeven.
Het college heeft in het besluit van 14 februari 2006 overwogen dat door de sloot een strook grond bestaat met een breedte van ongeveer 10 à 15 m, die economisch gezien vanuit het oogpunt van agrarische bedrijfsvoering moeilijk bewerkbaar is en dat door het dempen van de sloot de bruikbaarheid van de percelen sterk wordt vergroot. Nu de hoofdbestemming van de percelen "Agrarisch gebied met natuurwaarde" is, heeft het college terecht het standpunt ingenomen dat de werkzaamheden verband houden met de doeleindenomschrijving.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. Nu de beslissing van de rechtbank juist is, dient de uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. 6 februari 2008
2.10. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, bestaande uit reiskosten, van Het Groene Hart, en van proceskosten, bestaande uit reiskosten, van de gemachtigde van appellant, nu deze zaak gezamenlijk ter zitting is behandeld met zaak nr.
200703449/1en in die zaak bij uitspraak van heden het college reeds in deze proceskosten is verwezen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust;
III. gelast dat de gemeente Sint-Oedenrode aan appellant het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
270-488.