Datum uitspraak: 6 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud-Zuid van de gemeente Amsterdam,
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/4816 van de rechtbank Amsterdam van 21 mei 2007 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Poster Vision Outdoor Media B.V.",
Bij besluit van 3 november 2004 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Poster Vision Outdoor Media B.V." (hierna: Poster Vision) onder aanzegging van bestuursdwang gelast de volledige bevestigingsconstructie inclusief alle montageonderdelen, evenals de daarmee verbonden ontoelaatbare reclame-uiting aangebracht op de blinde gevel aan het pand Cornelis Schuytstraat 34 in zijn geheel en zonder schade aan de muur te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 27 september 2005 heeft het dagelijks bestuur het door Poster Vision daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 3 november 2004, onder aanvulling van de motivering daarvan, gehandhaafd.
Bij uitspraak van 21 mei 2007, verzonden op 22 mei 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Poster Vision ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 september 2005 vernietigd en bepaald dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij brief van 26 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft Poster Vision een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het dagelijks bestuur. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door F. Heiner, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, bijgestaan door mr. G. Koop, advocaat te Amsterdam, en Poster Vision, vertegenwoordigd door G.D. Escher, bijgestaan door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Vast staat dat voor de in geding zijnde reclameconstructie - een wissellijst ten behoeve van reclame-uitingen - een bouwvergunning is vereist, deze niet is verleend en het dagelijks bestuur derhalve bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, voor zover in de "Beleidsregels Reclame Amsterdam Oud Zuid 2004" (hierna: de beleidsregels) welstandscriteria zijn opgenomen, deze door het dagelijks bestuur in strijd met artikel 12a van de Woningwet vastgesteld en mitsdien onverbindend zijn.
2.3.1. Het betoog slaagt. Bij besluit van 24 juni 2004 heeft de daartoe bevoegde stadsdeelraad van het stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid de beleidsregels vastgesteld, voor zover deze dienen ter toetsing aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in de Woningwet. Daarbij is aangegeven dat het beleid ten aanzien van reclame-uitingen tevens dient te worden aangemerkt als specifiek welstandsbeleid als bedoeld in artikel 12a van de Woningwet. Van strijd met deze bepaling is dan ook geen sprake.
2.4. Voorts betoogt het dagelijks bestuur dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het geen onderzoek heeft gedaan naar de financiële belangen van Poster Vision bij het behoud van de reclameconstructie.
2.4.1. Het betoog slaagt. Poster Vision is bij brief van 20 juni 2005 in de gelegenheid gesteld haar stelling dat zij bij verwijdering van de reclameconstructie zodanige inkomsten zal derven dat zij in een financiële noodsituatie komt te verkeren nader te onderbouwen. Poster Vision heeft vervolgens geen nadere gegevens en argumenten aangedragen ter onderbouwing van haar stelling. Onder die omstandigheden heeft het dagelijks bestuur, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen aanleiding hoeven zien nader onderzoek te verrichten naar de gestelde financiële belangen van Poster Vision.
2.5. Voor zover het dagelijks bestuur ter zitting gronden heeft aangevoerd tegen tot dan toe niet bestreden onderdelen van de aangevallen uitspraak, overweegt de Afdeling dat deze gronden uit een oogpunt van goede procesorde buiten beschouwing moeten worden gelaten. Deze onderdelen die mede ten grondslag liggen aan de vernietiging van het besluit op bezwaar, blijven derhalve in stand.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient met voormelde verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Boermans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008