ECLI:NL:RVS:2008:BC3627

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704159/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. van den Brink
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan Borneo Sporenburg voor woonbootvervanging in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg ongegrond werd verklaard. Het dagelijks bestuur had op 7 juni 2004 vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan 'Borneo Sporenburg' voor de vervanging van een woonboot. Appellanten, die naast de te vervangen woonboot wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vrijstelling en de vergunning voor de vervangende woonboot. De rechtbank oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid van zijn beleid mocht afwijken, maar appellanten zijn het daar niet mee eens en hebben hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak op 6 februari 2008 behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat het dagelijks bestuur niet voldoende heeft onderbouwd waarom het van zijn beleid is afgeweken. De rechtbank had niet onderkend dat de belangen van appellanten onvoldoende zijn afgewogen. De Afdeling concludeert dat het besluit van het dagelijks bestuur in strijd is met de vereiste zorgvuldigheid en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellanten wordt gegrond verklaard, en het besluit van het dagelijks bestuur wordt vernietigd. Het dagelijks bestuur moet opnieuw op de bezwaren van appellanten beslissen, met inachtneming van de uitspraak van de Raad van State.

Uitspraak

200704159/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/2125 van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2007 in het geding tussen:
appellanten
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft het dagelijks bestuur aan [partij] vrijstelling verleend van de voorschriften van het bestemmingsplan "Borneo Sporenburg" (hierna: het bestemmingsplan) voor het overschrijden van de maximaal toegestane afmetingen van de nieuw te bouwen, aan de [locatie] te Amsterdam af te meren [woonboot A].
Bij besluit van 15 september 2004 heeft het dagelijks bestuur aan [partij] een vergunning verleend om de [woonboot B], gelegen aan de [locatie] te Amsterdam, te vervangen door de [woonboot A].
Bij besluit van 29 maart 2005 heeft het dagelijks bestuur de door appellanten tegen beide besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2007, verzonden op 8 mei 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellanten daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 30 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007, waar appellanten in persoon en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, ambtenaar in dienst van het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is [partij] daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de ten tijde van belang geldende Verordening op de haven en het binnenwater van de gemeente Amsterdam 1995 (hierna: de Verordening), wordt onder woonboot verstaan: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf. Burgemeester en wethouders kunnen categorieën van woonboten vaststellen.
Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een woonboot te vervangen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel stellen burgemeester en wethouders ten aanzien van het vervangen nadere regels met betrekking tot afmetingen. Burgemeester en wethouders kunnen daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.
Ingevolge artikel 11, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan bedraagt, voor zover thans van belang, de maximumbreedte van woonschepen 5 meter, de maximumlengte 32 meter en de maximumhoogte 5 meter.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is het verboden de in het bestemmingsplan begrepen gronden te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of de daarbij behorende voorschriften.
Ingevolge het derde lid zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in het eerste lid, mits het verlenen van vrijstelling niet zal leiden tot een ingrijpende en/of onomkeerbare wijziging van en inbreuk op de bestemming.
Gelet op de Verordening op de Stadsdelen 1994 van de gemeente Amsterdam moet in de plaats van "burgemeester en wethouders" zoals opgenomen in artikel 2.4 van de Verordening en in artikel 14, derde lid, van de planvoorschriften "het dagelijks bestuur" gelezen worden.
In de "Nota woonbotenbeleid Zeeburg 2003" (hierna: de Nota) worden woonboten onderverdeeld in twee categorieën "woonschepen" en "overige woonboten". Als een "woonschip" wordt blijkens noot 18 op pagina 15 aangemerkt, een woonboot in de zin van de Verordening die aan romp en opbouw herkenbaar is als een van origine varend schip met een authentieke opbouw. "Overige woonboten" kunnen aan een welstandstoets worden onderworpen. Voorts vermeldt de Nota dat vervanging van woonboten is toegestaan binnen de regels van het desbetreffende bestemmingsplan. Voor woonboten die zijn opgenomen op de ligplaatsenkaart, maar die nog niet onder de regels van het bestemmingsplan vallen, geldt dat zij een vervangingsvergunning kunnen krijgen tot maximaal de bestaande maat en naar bootsoort.
2.2. Het dagelijks bestuur heeft vrijstelling van het bestemmingsplan verleend aan [partij] omdat de [woonboot A] dezelfde afmetingen heeft als de te vervangen [woonboot B] (35,4 meter lang, 6,22 meter breed en 4,70 meter hoog).
Met het verlenen van de vervangingsvergunning is het dagelijks bestuur afgeweken van zijn beleid, neergelegd in de Nota. Volgens de Nota kan voor de [woonboot A] geen ligplaatsvergunning worden verleend omdat de [woonboot B] een andere bootsoort is dan de [woonboot A]. Aan de afwijking van zijn beleid heeft het dagelijks bestuur ten grondslag gelegd dat de [woonboot A] sterke gelijkenis vertoont met een woonschip, dat [partij] eerder pogingen heeft gedaan om de [woonboot B] te vervangen die door traag handelen van het dagelijks bestuur geen doorgang hebben kunnen vinden, dat het beleid sinds de eerste vervangingsaanvraag ten nadele van [partij] is gewijzigd en dat strikte naleving van de beleidsregels voor [partij] onevenredig nadeel zou hebben opgeleverd. Bovendien speelde daarbij voor het dagelijks bestuur een rol dat de Commissie voor Welstand en Monumenten positief heeft geadviseerd. Ten slotte heeft het dagelijks bestuur gewicht toegekend aan de omstandigheid dat naar zijn mening door het afwijken van het beleid niet onevenredig veel schade wordt aangericht aan de belangen van appellanten.
2.3. De rechtbank heeft niet onredelijk geacht dat het dagelijks bestuur in de inmiddels opgetreden wijziging van het beleid aanleiding heeft gezien ten gunste van [partij] af te wijken van zijn beleid. Gelet op [partij] persoonlijke omstandigheden - met name het gegeven dat een van zijn eerdere pogingen de [woonboot B] te vervangen door traag handelen van het dagelijks bestuur geen doorgang heeft kunnen vinden - en de omstandigheid dat de vervangingsvergunning voor appellanten niet onevenredig bezwarend is, heeft het dagelijks bestuur naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid strikte naleving van het beleid niet noodzakelijk behoeven te achten. De rechtbank heeft hierbij het doel en de strekking van de Nota - het voorkomen van het verschijnsel van rijtjesboten - en het gegeven dat de [woonboot A] aan de welstandseisen voldoet, in aanmerking genomen.
2.4. Appellanten die een woonboot bewonen die naast de [woonboot B] ligt, betogen dat het dagelijks bestuur bij het verlenen van de vervangingsvergunning niet voldoende duidelijk heeft gemaakt waarom ten gunste van [partij] is afgeweken van het beleid. Zij hebben erop gewezen dat in zijn persoonlijke omstandigheden in eerder stadium geen reden is gevonden om een vervangingsvergunning te verlenen. Alleen tijdsverloop kan volgens appellanten niet leiden tot een andere belangenafweging.
Voorts betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit op bezwaar voor appellanten niet onevenredig bezwarend is. Zij ondervinden wel degelijk overlast omdat vanuit de bovenste verdieping van de [woonboot A] wordt ingekeken in de boot van appellanten. De rechtbank heeft volgens hen ten onrechte overwogen dat het langszij liggen van de boten en daarmee de inkijkproblematiek inherent is aan het wonen op water.
2.5. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient overeenkomstig beleidsregels te worden gehandeld, tenzij de toepassing daarvan voor een belanghebbende gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. De afwijkingsbevoegdheid van dit artikel ziet op bijzondere gevallen waarmede bij het vaststellen van de beleidsregels geen rekening is gehouden.
De door het dagelijks bestuur aangevoerde omstandigheid dat het vervangende schip sterke gelijkenis vertoont met het te vervangen schip, is niet een zodanige omstandigheid. Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat veel tijd is verstreken tussen het moment van de eerste aanvraag om vergunning voor vervanging van de [woonboot B] en het moment van vergunningverlening en dat in die periode het beleid is gewijzigd, evenmin een omstandigheid vormt die afwijking van het beleid rechtvaardigt. Zij betreft de invoering van het nieuwe beleid, waarbij onder ogen moet zijn gezien of en in hoeverre ten tijde van die invoering in behandeling zijnde aanvragen en daarop aansluitende toekomstige aanvragen volgens oud beleid worden afgehandeld. Hieromtrent is geen voorziening getroffen. Het moet er dus voor worden gehouden dat zo'n voorziening niet nodig is geacht. De Afdeling is voorts niet gebleken dat het grote tijdsverloop tussen de aanvraag en het verlenen van de vergunning aan het dagelijks bestuur te wijten is. Veeleer lijkt dit tijdsverloop een gevolg van de ingewikkelde - en aanvankelijk onvolledige - aanvraag en het type boot waarmee [partij] de [woonboot B] aanvankelijk wilde vervangen. [partij] heeft in eerdere instantie immers zelf gekozen voor een schip met naar zijn zeggen historische waarde, dat moest overkomen uit Finland. Van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat een woonboot op deze ligplaats wordt toegestaan die niet dezelfde bootsoort is als de [woonboot B] is de Afdeling ook overigens niet gebleken.
Voorts had een uitdrukkelijke en kenbare afweging van het belang dat met het afwijken van het beleid wordt gediend tegenover de belangen van appellanten niet achterwege mogen worden gelaten. Hierbij acht de Afdeling van belang de omstandigheid dat de [woonboot A] - net als de [woonboot B] - in de lengterichting van het schip naast het schip van appellanten ligt en dat de [woonboot A] - anders dan de [woonboot B] - over een grote lengte een bovenverdieping heeft met veel ramen aan de kant van het schip van appellanten. Van een ter zake gemaakte belangenafweging geeft het besluit op bezwaar onvoldoende blijk. Aldus heeft het dagelijks bestuur het besluit op bezwaar van 29 maart 2005 genomen in strijd met de vereiste zorgvuldigheid, als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb, dat eist dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog ter zake slaagt derhalve.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door appellanten bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit op bezwaar vernietigen. Het dagelijks bestuur dient met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van appellanten te beslissen.
2.7. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2007 in zaak no. 05/2125;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg van 29 maart 2005, kenmerk G/2005/13/17;
V. veroordeelt het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.008,66 (zegge: duizendacht euro en zesenzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Zeeburg) aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Zeeburg) aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008.
176-497.