Datum uitspraak: 6 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1185 en 07/2785 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 24 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) geweigerd de besloten vennootschap Manege Den Ruygenhoek B.V. (hierna: de manege) bouwvergunning te verlenen voor het bouwen van zestien woningen met parkeervoorziening op het perceel Alkmaarsestraat 18, 20 en 22 te
Den Haag (hierna: het perceel).
Bij besluit van 31 juli 2006 heeft het college het besluit van 24 juni 2005 ingetrokken en alsnog aan de manege bouwvergunning verleend voor het bouwen van zestien woningen met parkeervoorziening op het perceel.
Bij besluit van 4 januari 2007 heeft het college het daartegen door [appellanten] (hierna: [appellant]) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2007, verzonden op 23 mei 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 3 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2007, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.R. Schoondorp, en het college, vertegenwoordigd door E.R.J. Herklots, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de manege, vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag.
2.1. In hoger beroep komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college het besluit van 24 juni 2005 mocht intrekken. Daarnaast wijst [appellant] erop dat het college het bezwaar tegen dit besluit onzorgvuldig heeft behandeld door onder meer niet tijdig daarop te beslissen en partijen onvoldoende op de hoogte te houden van de procedure.
2.1.1. Dit betoog slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2002 in zaak nr.
200201975/1volgt dat het stelsel van de Woningwet zich niet verzet tegen het terugkomen op een besluit op een bouwaanvraag zonder dat een nieuwe bouwaanvraag is gedaan, zolang dat besluit niet in rechte onaantastbaar is. Anders dan [appellant] betoogt kan dit derhalve ook nog na het verstrijken van de termijn van zes weken om bezwaar te maken.
Uit de stukken is gebleken dat door de manege tegen het besluit van 24 juni 2005 bezwaar is gemaakt, maar dat daarop ten tijde van het besluit van 31 juli 2006 nog niet was beslist. Het besluit van 24 juni 2005 was op dat moment derhalve niet in rechte onaantastbaar. Het college mocht dat besluit dan ook intrekken en alsnog bouwvergunning verlenen. Het college heeft ervoor gekozen de bouwvergunning te verlenen bij een nieuw besluit en daartegen bezwaar open te stellen, waardoor dit besluit aan het college ter heroverweging kon worden voorgelegd.
In de door [appellant] gestelde omstandigheden heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 4 januari 2007 door de handelwijze van het college onzorgvuldig is voorbereid dan wel genomen.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008