ECLI:NL:RVS:2008:BC3633

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703234/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor sociaal-cultureel centrum/moskee in Ede

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 26 maart 2007 het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld door [appellant] tegen het college van burgemeester en wethouders van Ede, dat op 17 november 2004 een bouwvergunning en vrijstelling verleende voor de bouw van een sociaal-cultureel centrum/moskee op een perceel in Ede.

De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college verklaarde zijn bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Arnhem had eerder de beroepen van belanghebbenden ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 januari 2008 behandeld.

De Afdeling oordeelt dat de voorzieningenrechter ten onrechte het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Afdeling stelt vast dat [appellant] bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 november 2004, maar dat het college niet op dit bezwaar heeft beslist. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 17 november 2004 niet-ontvankelijk.

De Afdeling concludeert dat [appellant] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij op meer dan 300 meter afstand van het perceel woont en geen zicht heeft op het sociaal-cultureel centrum. De Afdeling veroordeelt het college in de proceskosten van [appellant] en gelast de gemeente Ede om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 6 februari 2008.

Uitspraak

200703234/1.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/3123 en 07/681 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Ede.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ede (hierna: het college) aan de Stichting Moslims Ede vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een sociaal-cultureel centrum/moskee op het perceel Peppelensteeg ongenummerd te Ede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft het college de daartegen door [belanghebbenden] gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard en het door Initiatief Vereniging Peppelensteeg gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 januari 2006 heeft de rechtbank Arnhem, voor zover thans van belang, de daartegen door [belanghebbenden] en Initiatief Vereniging Peppelensteeg ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 maart 2006 heeft het college [appellant] bericht dat het door hem gemaakte bezwaar niet in behandeling zal worden genomen.
Bij uitspraak van 13 december 2006 heeft de Afdeling het daartegen door Initiatief Vereniging Peppelensteeg ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 24 januari 2006 vernietigd, voor zover betrekking hebbende op het beroep van Initiatief Vereniging Peppelensteeg, het bij de rechtbank door Initiatief Vereniging Peppelensteeg ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het college van 29 juni 2005 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Bij uitspraak van 26 maart 2007, verzonden op 30 maart 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] bij brief van 13 april 2006 ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 8 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 4 juli 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door H. Aarnink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Stichting Moslims Ede, vertegenwoordigd door mr. A.P. van Delden, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Niet langer in geschil is dat [appellant] bij faxbericht van 28 december 2004 bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 17 november 2004.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert hij aan dat het college ten onrechte niet heeft beslist op zijn bezwaar.
2.2.1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt de schriftelijke weigering een besluit te nemen voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.2.2. Bij brief van 20 maart 2006 heeft het college geweigerd een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant]. De brief van [appellant] van 13 april 2006 dient, anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen, gelet op de bewoordingen daarvan, te worden aangemerkt als een beroep tegen de brief van 20 maart 2006.
Tegen de brief van 20 maart 2006 kon [appellant], gelet op artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, beroep bij de rechtbank instellen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte grond gezien om het door [appellant] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Ingevolge 44, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de Raad van State dient de zaak in beginsel naar de rechtbank te worden teruggewezen. Nu de zaak echter gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, geen verdere behandeling behoeft, zal de Afdeling de zaak met toepassing van artikel 45 van de Wet op de Raad van State zonder terugwijzing afdoen.
2.4. [appellant] heeft betoogd dat het college geen bouwvergunning voor de bouw van een sociaal-cultureel centrum/moskee op het perceel heeft mogen verlenen, nu het niet de voorgeschreven procedure heeft gevolgd.
2.4.1. Op het college rust ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb de rechtsplicht om op een bij hem ingediend bezwaarschrift te beslissen. Daartoe verwijst de Afdeling naar haar uitspraak van 24 december 2002 in zaak no.
200204566/1. Het college heeft in strijd met deze rechtsplicht gehandeld door bij brief van 20 maart 2006 te weigeren een besluit te nemen op het op 28 december 2004 door [appellant] verzonden bezwaarschrift.
2.5. Het beroep is gegrond. De met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 20 maart 2006 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, nu rechtens nog maar één beslissing mogelijk is, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 17 november 2004 niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering van 20 maart 2006. Daartoe wordt overwogen dat [appellant], naar ter zitting is gebleken, op meer dan 300 m afstand van het perceel woont en dat tussen het perceel en de woning van [appellant] een openbare weg en andere bebouwing is gelegen. Voorts is niet in geschil dat [appellant] geen zicht zal hebben op het sociaal-cultureel centrum/de moskee waarvoor bouwvergunning is verleend. Gelet op voormelde afstand en de ligging van de woning van [appellant], is, hoewel het een meer dan modaal bouwplan betreft, niet aannemeljk dat de ruimtelijke uitstraling zodanig is, dat [appellant] geacht moet worden daardoor direct in zijn belangen te worden geraakt. Zo is niet aannemelijk dat het aantal verkeersbewegingen langs zijn woning zal toenemen of dat de parkeerdruk in zijn directe omgeving zal toenemen ten gevolge van het te realiseren sociaal-cultureel centrum/de moskee. Het belang van [appellant] is derhalve niet rechtstreeks bij het besluit van 17 november 2004 betrokken. De bezwaren die [appellant] heeft ten aanzien van de door het college gevolgde procedure geven evenmin aanleiding tot dat oordeel. [appellant] kan derhalve niet als belanghebbende bij dat besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Hij kan daarom, gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen bezwaar maken tegen dit besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 26 maart 2007 in zaak nrs. 06/3123 en 07/681;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de schriftelijke weigering van 20 maart 2006, kenmerk AJZ 2006 524 om een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant];
V. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2004 niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de schriftelijke weigering om een besluit te nemen op het bezwaar van [appellant];
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Ede tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 39,01 (zegge: negenendertig euro en één cent); het dient door de gemeente Ede aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Ede aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
17-499.