Datum uitspraak: 6 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/2149 van de rechtbank Zwolle van 4 april 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg.
Bij besluit van 8 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een lichte bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een woning/keuken op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 augustus 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 9 mei 2007, bij de Raad van State ingekomen op 10 mei 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 mei 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief, verzonden op 4 juli 2007, heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door C.Z.A. Snijder en P.I. Stronkhorst, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], in persoon, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in het vergroten van een woning/keuken op het perceel tot een hoogte van 2,83 m vanaf peil. De aanbouw waarmee de woning wordt vergroot, is voorzien van een plat dak en grenst over een lengte van 4,90 m aan de zijdelingse grens met het perceel van [appellant].
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat luidde ten tijde van het besluit op bezwaar, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Ingevolge het derde lid is op de lichte bouwvergunning het eerste lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. onderdeel a van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, betrekking hebben op constructieve veiligheid, en
b. onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de voorschriften die in dat onderdeel zijn bedoeld, van stedenbouwkundige aard zijn.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college geen bouwvergunning voor het bouwplan had mogen verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan niet op de perceelsgrens mocht worden gebouwd. Volgens [appellant] is zijn woongenot door het bouwplan aangetast doordat zijn uitzicht en de lichtinval in zijn woning zijn verminderd. De woning van [appellant] is door het platte dak waarin het bouwplan voorziet volgens hem gevoeliger voor inbraak. Voorts voert [appellant] in dit verband aan dat de waarde van zijn woning door het bouwplan is verminderd.
2.3.1. Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de bouwvergunning een van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend; als dat wel zo is, moet deze worden geweigerd.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft, wat daar van zij, geen betrekking op de in artikel 44 van de Woningwet opgenomen weigeringsgronden. Nu zich gezien het vorenstaande geen weigeringsgronden als bedoeld in voormeld artikel voordoen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008