ECLI:NL:RVS:2008:BC4219

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705408/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omzetten voorwaardelijke toevoeging in definitieve toevoeging door de Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Raad van State op 13 februari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. De Raad had op 27 juli 2005 geweigerd om de voorwaardelijke toevoeging voor rechtsbijstand van [appellante] om te zetten in een definitieve toevoeging. Dit besluit werd door de Raad op 25 november 2005 bevestigd, waarna [appellante] in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond op 21 juni 2007. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand de financiële draagkracht van [appellante] correct had berekend. Volgens artikel 31, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) verleent de Raad geen definitieve toevoeging indien de financiële draagkracht van de aanvrager het in artikel 34 genoemde bedrag overschrijdt. [appellante] betoogde dat de Raad ten onrechte geen rekening had gehouden met de verhoogde premie voor de ziektekostenverzekering en met bijzondere uitgaven die zij had moeten maken. De Raad van State oordeelde echter dat de kosten voor verhuizing en opslag van kunstwerken geen buitengewone noodzakelijke uitgaven waren en dat de berekening van de Raad voor Rechtsbijstand juist was.

Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de Raad voor Rechtsbijstand terecht had geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging, omdat de financiële draagkracht van [appellante] het maximum bedrag overschreed. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200705408/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/210 van de rechtbank 's-Gravenhage van 21 juni 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2005 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) geweigerd de voorwaardelijke toevoeging ten behoeve van [appellante] voor rechtsbijstand om te zetten in een definitieve toevoeging.
Bij besluit van 25 november 2005 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2007, verzonden op 22 juni 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van [appellante]. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2008, waar [appellante], bijgestaan door mr. M. van Leeuwen Boomkamp, juridisch adviseur, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 31, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang (hierna: de Wrb), verleent de raad geen definitieve toevoeging indien op het moment van beëindiging van de zaak waarvoor een voorwaardelijke toevoeging is verleend, blijkt dat de financiële draagkracht van de aanvrager zodanig is toegenomen dat deze de in artikel 34 genoemde bedragen overschrijdt.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wrb, gelezen in samenhang met artikel 7a, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (hierna: het Bdr), zoals deze bepalingen luidden ten tijde van belang en voor zover thans van belang, wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per maand € 1.518,00 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bdr, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, wordt het vastgestelde maandinkomen verminderd met het bedrag van de ten laste van de rechtzoekende komende premie van vrijwillige verzekering tegen ziektekosten en het bedrag dat de verzekerde krachtens de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten als nominale premie verschuldigd is.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van dit artikel, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan het vastgestelde maandinkomen worden verminderd voor bijzondere uitgaven die noodzakelijk ten laste komen van de rechtzoekende en die hij gedwongen is te doen ten gevolge van persoonlijke omstandigheden hemzelf of de leden van zijn huishouding betreffende, indien door deze uitgaven zijn draagkracht in het inkomen duurzaam aanmerkelijk wordt verminderd.
2.2. De raad heeft geweigerd de aan [appellante] verleende voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve toevoeging, omdat haar financiële draagkracht zodanig was dat deze het in artikel 34, eerste lid, van de Wrb, bedoelde bedrag overschreed.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de raad haar financiële draagkracht onjuist heeft berekend.
Daartoe voert zij aan dat de raad bij de aftrekpost van de premie ziektekostenverzekering als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bdr ten onrechte is uitgegaan van de premie ziektekosten die zij betaalde in juli 2005 in plaats van de sedertdien (per 1 januari 2006) verhoogde premie.
Voorts voert zij aan dat de raad ten onrechte geen bijzondere uitgaven als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Bdr in aanmerking heeft genomen. [appellante] betoogt in dit verband dat zij als gevolg van haar persoonlijke omstandigheden een bedrag van € 2.725,00 (omgerekend per maand een bedrag van € 200,00) aan verhuiskosten en een bedrag van € 216,66 per maand aan kosten voor opslag van een groot aantal kunstwerken en kunstboeken moet betalen.
2.4. Voor de beantwoording van de vraag of [appellante] in aanmerking komt voor een definitieve toevoeging, is bepalend het tijdstip van beëindiging van de zaak waarvoor toevoeging is aangevraagd. Voor zover [appellante] betoogt dat de raad van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, faalt dit betoog, nu naar uit de stukken blijkt en door [appellante] ook ter zitting is erkend, op dat tijdstip rechtens vaststond dat zij aanspraak had op een alimentatie van € 2.620,00 bruto (€ 1.700,00 netto) per maand en zij toen aan premie ziektekosten € 108,00 per maand betaalde.
Het betoog over de verhuis- en opslagkosten faalt eveneens. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de uitgaven die [appellante] heeft gehad voor de verhuizing en opslag van haar kunstwerken en kunstboeken, geen buitengewone noodzakelijke uitgaven als bedoeld in het tweede lid van artikel 7 van het Bdr betreffen, nu dit kosten zijn die uit het inkomen plegen te worden voldaan. Het betreft hier bovendien kosten die naar hun aard geen duurzaam karakter plegen te hebben.
Nu de draagkracht van [appellante] meer bedroeg dan het ingevolge de Wbr gestelde maximum bedrag, heeft de raad bij zijn besluit van 25 november 2005 derhalve terecht geweigerd de voorwaardelijke toevoeging om te zetten in een definitieve.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
187-497.