ECLI:NL:RVS:2008:BC4220

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705311/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • J.J. den Broeder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onttrekking van een gedeelte van de Steegstraat aan het openbaar verkeer door de raad van de gemeente Eijsden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door een appellant tegen een besluit van de raad van de gemeente Eijsden, waarbij een gedeelte van de Steegstraat aan het openbaar verkeer is onttrokken. Dit besluit werd genomen op 30 mei 2006 en is gebaseerd op afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van de appellant ongegrond in haar uitspraak van 18 juni 2007. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 14 januari 2008 ter zitting werd behandeld.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangenafweging die de raad heeft gemaakt tussen de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de Steegstraat, en de belangen van de appellant en een derde belanghebbende. De raad concludeerde dat de verkeersveiligheid niet in het geding is en dat de bruikbaarheid van de Steegstraat gewaarborgd blijft. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de belangenafweging evenredig was.

De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte niet heeft meegewogen dat hij het desbetreffende gedeelte van de Steegstraat al sinds 1982 gebruikte om zijn inrit te bereiken en dat er leidingen van nutsbedrijven in dat gedeelte liggen. De Raad van State oordeelde echter dat het feit dat de appellant het gedeelte in gebruik had, niet betekent dat de raad niet bevoegd was om het aan het openbaar verkeer te onttrekken. Ook de aanwezigheid van leidingen is in deze procedure niet relevant.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 13 februari 2008.

Uitspraak

200705311/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1648 van de rechtbank Maastricht van 18 juni 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de raad van de gemeente Eijsden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 mei 2006 heeft de raad van de gemeente Eijsden (hierna: de raad) met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover thans van belang, een gedeelte van de Steegstraat te Eijsden aan het openbaar verkeer onttrokken.
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [derdebelanghebbende] een schriftelijke reactie gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2008, waar appellant, in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Schoffeleers, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet kan een weg, niet behorende tot de in artikel 8 bedoelde, worden onttrokken aan het openbaar verkeer bij een besluit van de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wegenwet, voor zover thans van belang, heeft iedere belanghebbende bij een weg het recht aan de raad van de gemeente, waarin de weg is gelegen, ten opzichte van die weg toepassing van artikel 9 te verzoeken.
2.2. De raad heeft in zijn besluit van 30 mei 2006 het belang bij een verkeersveilige en bruikbare weg, het belang van [appellant] bij normaal gebruik van de inrit bij zijn woonhuis aan de [locatie 1] en het belang van [derdebelanghebbende] bij volledig gebruik van zijn eigendom aan de [locatie 2] tegen elkaar afgewogen. De raad is tot de conclusie gekomen dat het verkeersveiligheidsbelang van de Steegstraat niet wordt geschaad door de onttrekking aan het openbaar verkeer en dat de bruikbaarheid van de Steegstraat en de vrijheid van verkeer worden gewaarborgd.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot het onttrekkingbesluit heeft kunnen komen. De raad heeft volgens de rechtbank een evenredige belangenafweging gemaakt. Volgens haar blijkt uit het advies van de Verenigde Verkeers Veiligheids Organisatie (hierna: 3VO) dat de rijbaanbreedte van de Steegstraat niet is gewijzigd door de verplaatsing van de afrastering en dat de bestaande rijbaanbreedte van 4,25 meter voldoende is voor een weg, waarvan de verkeersintensiteit heel laag is.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat parkeren in de Steegstraat geen gevaar voor de verkeersveiligheid vormt, nu is gebleken dat de parkeerdruk ter plaatse erg laag is en dat bewoners op eigen erf dan wel in de nabije omgeving kunnen parkeren.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat voldoende ruimte aanwezig blijft voor [appellant] om zijn inrit onder normale omstandigheden te gebruiken.
2.4. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat het desbetreffende gedeelte van de Steegstraat al vanaf 1982 in gebruik was bij hem om zijn inrit te bereiken en dat de rechtbank eraan is voorbijgegaan dat in dat gedeelte leidingen van nutsbedrijven liggen.
2.4.1. Gelet op het feit dat de Steegstraat te Eijsden een openbare weg is, hetgeen niet bestreden is door partijen, was de raad bevoegd om artikel 9, eerste lid, van de Wegenwet toe te passen. De omstandigheid dat [appellant] het desbetreffende gedeelte van de weg zoveel jaren in gebruik heeft, betekent niet dat de raad dat gedeelte niet aan het openbaar verkeer mocht onttrekken. Dat in het desbetreffende gedeelte van de weg mogelijk leidingen zijn gelegen, is in een onttrekkingprocedure niet relevant. Het betoog faalt derhalve.
2.5. Hetgeen [appellant] verder betoogt ten aanzien van de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de Steegstraat en de door de raad gemaakte belangenafweging, komt vooral neer op een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd en waarop de rechtbank heeft beslist. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de raad een evenredige belangenafweging heeft gemaakt.
Het betoog dat het advies van 3VO niet in overleg met [appellant] tot stand gekomen is, faalt, nu een verkeersdeskundige, zoals 3VO, uit eigen waarneming een advies opstelt en daarbij niet noodzakelijkerwijs overleg behoeft te plegen met betrokkenen. Aanknopingspunten voor het oordeel dat het advies niet aan daaraan te stellen eisen zou voldoen zijn er ook overigens niet.
De rechtbank heeft dan ook met juistheid geoordeeld dat de raad in redelijkheid tot het onttrekkingbesluit heeft kunnen komen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Den Broeder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
187-497.