Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting de Witte Molen, gevestigd te Nijmegen,
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
Bij besluit van 30 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan de stichting Stichting de Witte Molen (hierna: de Witte Molen) een last onder dwangsom opgelegd vanwege de overtreding van voorschrift 1.1 van de aan de Witte Molen verleende milieuvergunning voor het in werking hebben van een graanmaalderij, gelegen aan de Looimolenweg 17 te Nijmegen.
Bij besluit van 22 mei 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft het college het door de Witte Molen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de Witte Molen bij brief van 2 juli 2007, bij de Raad van State op dezelfde dag ingekomen, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat te Nijmegen, is verschenen.
2.1. Bij besluit van 22 maart 2005 heeft het college de eerder voor de inrichting verleende milieuvergunning geactualiseerd. Aan de aldus geactualiseerde vergunning is onder meer voorschrift 1.1 verbonden, waarin is bepaald dat de elektrische installatie moet voldoen aan de norm NEN 1010. De kans op een explosierisico veroorzaakt door het elektrisch materieel moet in de ruimten met verhoogd stofontploffingsgevaar zoals de begane grond, de meelzolder en de steenzolder geminimaliseerd worden. Hiertoe dient het elektrisch materieel te voldoen aan de norm NEN-EN-IEC 60079-0.
2.2. Niet in geschil is dat is gehandeld in strijd met voorschrift 1.1 van de aan de Witte Molen verleende milieuvergunning, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
2.3. De Witte Molen voert aan dat uit voorschrift 1.1 tegenstrijdige eisen voortvloeien die in combinatie met elkaar niet bijdragen aan het voorkomen, dan wel zoveel mogelijk beperken van stofexplosiegevaar. Volgens haar is het uit milieuoogpunt niet zinvol om in dezelfde ruimten tegelijkertijd te moeten voldoen aan NEN 1010 en aan de norm NEN-EN-IEC 60079-0. Het onderzoek dat door het college ten grondslag is gelegd aan de beoordeling van het stofexplosiegevaar van de inrichting bevat volgens de Witte Molen onjuistheden, zodat het college niet zonder meer van de conclusies van dit onderzoek heeft mogen uitgaan. Zij stelt dat deze eisen niet worden voorgeschreven voor vergelijkbare inrichtingen. Om die reden acht zij het voorschrift in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
2.3.1. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3.2. De Witte Molen heeft tegen het besluit van 22 maart 2005 tot actualisering van de vergunning geen beroep ingesteld, noch heeft zij nadien een verzoek ingediend om het voorschrift met toepassing van artikel 8.24, eerste lid, van de Wet milieubeheer te wijzigen. In hetgeen de Witte Molen aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er in dit geval bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008