ECLI:NL:RVS:2008:BC4224

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800748/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Boll
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van lasten onder dwangsom opgelegd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], die in beroep ging tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, dat op 2 augustus 2007 twee lasten onder dwangsom had opgelegd. Deze lasten waren het gevolg van een controle op afvaltransporten, waarbij het college constateerde dat [verzoekster] de begeleidingsformulieren onjuist had ingevuld. Het college verklaarde het bezwaar van [verzoekster] tegen dit besluit ongegrond op 18 januari 2008.

Tijdens de zitting op 29 januari 2008, waar [verzoekster] werd vertegenwoordigd door mr. H.F. Groenestein en N. Donkers, en het college door mr. M.J. Stegers en H.J.H. van Veen, werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzitter oordeelde dat de lasten onder dwangsom terecht waren opgelegd, omdat [verzoekster] had gehandeld in strijd met artikel 10.39 van de Wet milieubeheer en de registratieplicht niet had nageleefd. De voorzitter stelde vast dat de onjuiste vermelding van de Euralcode op het begeleidingsformulier een overtreding vormde, ongeacht de discussie over de juiste code.

De voorzitter concludeerde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden en dat er geen zwaarwegende bedrijfsbelangen waren die zich verzetten tegen de opgelegde lasten. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De beslissing werd openbaar gemaakt op 6 februari 2008.

Uitspraak

200800748/2.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 augustus 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) [verzoekster] twee lasten onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 18 januari 2008 heeft het college het hiertegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief van 28 januari 2008, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, beroep ingesteld. Daarnaast heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 januari 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. H.F. Groenestein en N. Donkers, is verschenen. Namens het college zijn daar verschenen mr. M.J. Stegers en H.J.H. van Veen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De lasten onder dwangsom zijn opgelegd naar aanleiding van een afvaltransportcontrole, waarbij het college heeft geconstateerd dat [verzoekster] de begeleidingsformulieren van twee afvaltransporten onjuist heeft ingevuld. Volgens het college heeft [verzoekster] gehandeld in strijd met artikel 10.39 van de Wet milieubeer en artikel 6 van de regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, welke bepalingen volgen het college strikt dienen te worden toegepast ten behoeve van een effectief en sluitend ketenbeheer van afvalstoffen.
2.3. [verzoekster] stelt zich op het standpunt, kort gezegd, dat zij niet is aan te merken als overtreder, dan wel dat de gestelde overtredingen haar als vervoerder niet zijn aan te rekenen. Zo er al overtredingen zouden zijn, rechtvaardigen die volgens haar nog niet het opleggen van een last onder dwangsom.
2.4. De Voorzitter stelt vast dat [verzoekster] op 7 maart 2007 een container teerhoudend asfalt heeft geregistreerd onder Euralcode 170303*, die geldt voor koolteer en met teer behandelde producten. Ter zitting heeft zij erkend dat teerhoudend asfalt geen product is waarvoor die code geldt, maar dat het een bitumineus mengsel is dat valt onder Euralcode 170301* of Euralcode 170302. [verzoekster] heeft door de onjuiste vermelding van de code op het begeleidingsformulier gehandeld in strijd met eerdergenoemde registratieplicht. Dat zij er met het college over van menig verschilt of het asfalt vanwege het teergehalte valt onder Euralcode 170301* of 70302, doet aan die overtreding niets af, omdat de registratie onder Euralcode 170303* hoe dan ook onjuist is.
Verder is niet in geschil dat [verzoekster] op diezelfde dag ten aanzien van een andere vracht een verkeerde verwerkingmethode heeft ingevuld op een begeleidingsformulier. De Voorzitter gaat er vooralsnog van uit dat het college die vermelding terecht aan [verzoekster] heeft toegerekend en haar daarom kon aanmerken als overtreder. Of de verwerker haar mogelijkerwijs onjuiste verwerkingsgegevens heeft verstrekt is naar het oordeel van de voorzitter niet van belang nu [verzoekster] verantwoordelijk is voor de juiste registratie van de afvaltransporten die zij verricht. Ook in dit geval heeft [verzoekster] gehandeld in strijd met haar wettelijke registratieplicht.
2.5. Vanwege de voormelde overtredingen was het college bevoegd handhavend op te treden, om verdere overtreding te voorkomen. Hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd leidt niet tot twijfel aan de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom. Evenmin is gebleken van zwaarwegende bedrijfsbelangen van [verzoekster] die zich verzetten tegen de werking van besluit. De vraag of na het nemen van het besluit terecht dwangsommen zijn verbeurd en geïnd, betreft niet het dwangsombesluit als zodanig en valt daarom buiten het kader van de onderhavige procedure.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Stolker
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
157.