ECLI:NL:RVS:2008:BC4225

Raad van State

Datum uitspraak
6 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706332/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.M. van der Smissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor vaartuigverwijdering door college van gedeputeerde staten van Utrecht

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 februari 2008 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door het college van gedeputeerde staten van Utrecht, dat in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 juli 2007. De rechtbank had het beroep van [wederpartij] gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Het college had eerder, op 22 september 2005, een last onder dwangsom opgelegd aan [wederpartij] om zijn vaartuig te verwijderen van een locatie in [plaats] en de oever in de oorspronkelijke staat te herstellen. Het college heeft het bezwaar van [wederpartij] ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft dit besluit vernietigd en de last geschorst.

In het hoger beroep verzocht het college de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het college niet verplicht zou zijn om een nieuw besluit te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 31 januari 2008, waarbij zowel het college als [wederpartij] aanwezig waren. De voorzitter oordeelde dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet strekte tot opheffing van de schorsing van het besluit van 22 september 2005 en dat er geen dringende belangen waren die nopen tot een spoedige uitvoering van de aangevallen uitspraak. Daarom heeft de voorzitter besloten dat het college geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.

De beslissing van de voorzitter is voorlopig en niet bindend in de bodemprocedure. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 februari 2008.

Uitspraak

200706332/2.
Datum uitspraak: 6 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/455 van de rechtbank Utrecht van 3 juli 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2005 heeft het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college) [wederpartij] onder oplegging van een last onder dwangsom aangeschreven zijn vaartuig te verwijderen van de [locatie] te [plaats] en af te voeren naar een niet met de Verordening bescherming natuur en landschap strijdige locatie en tevens de daarvoor getroffen voorzieningen zoals een steiger met toebehoren te verwijderen en af te voeren en de oever in de oorspronkelijke staat te herstellen.
Bij besluit van 9 januari 2007 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het onderdeel van de last om de oever in de oorspronkelijke staat te herstellen geschrapt en als alternatief voor de last tot verwijdering van de steiger toegevoegd dat de omvang van de steiger wordt teruggebracht tot een oppervlakte van maximaal 7,2 vierkante meter.
Bij uitspraak van 3 juli 2007, verzonden op 27 juli 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 januari 2007 vernietigd, het college opgedragen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen en het besluit van 22 september 2005 geschorst tot twee weken na de bekendmaking van het te nemen besluit op bezwaar.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007, heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, en [wederpartij], in persoon, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het ingestelde hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de aangevallen uitspraak, voor zover deze inhoudt dat het college opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Het verzoek strekt er uitdrukkelijk niet toe dat de schorsing door de rechtbank van het besluit van 22 september 2005 wordt opgeheven. Niet is gebleken van belangen die nopen tot het spoedig gevolg geven aan de aangevallen uitspraak. De voorzitter ziet hierin aanleiding de hierna te melden voorziening te treffen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht geen nieuw besluit op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2008
419.