ECLI:NL:RVS:2008:BC4249

Raad van State

Datum uitspraak
13 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704630/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • W. Konijnenbelt
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ontheffing voor uitweg naar Graafseweg door college van gedeputeerde staten van Gelderland

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 8 juni 2007 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland had op 19 september 2006 de ontheffing voor een uitweg naar de Graafseweg ingetrokken, wat leidde tot bezwaar van [appellant]. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college in redelijkheid tot deze intrekking had kunnen komen, mede gezien de verkeersveiligheid op de Graafseweg, die door de aanleg van een turborotonde zou kunnen worden beïnvloed. [appellant] betoogde dat de verkeersveiligheid niet negatief werd beïnvloed en dat hij onevenredig benadeeld werd ten opzichte van andere horeca-inrichtingen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 december 2007 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht geen concrete aanknopingspunten vond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat het college het economische belang van [appellant] had betrokken in zijn belangenafweging, maar dat dit niet leidde tot een andere conclusie. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200704630/1.
Datum uitspraak: 13 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 8 juni 2007 in zaak nrs. 07/1081 en 07/2140 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college), voor zover thans van belang, de van rechtswege aan [appellant] voor het hebben van een uitweg naar de Graafseweg vanaf het [perceel] te [plaats] ten behoeve van de [horeca-inrichting] verleende ontheffing ingetrokken.
Bij besluit van 30 januari 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2007, verzonden op 15 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2007.
Bij brief van 24 september 2007 heeft het college een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2007, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. A.A.M. van Exsel, advocaat te Den Bosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Berbée en M. van de Lindeloof, beiden ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder a, van de Gelderse Wegenverordening (hierna: de verordening) is het verboden naar een weg een uitweg te maken, te hebben of te wijzigen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, kunnen gedeputeerde staten van dat verbod ontheffing verlenen en zodanige ontheffing wijzigen of intrekken.
2.2. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de verkeersveiligheid op de Graafseweg ten tijde van het besluit van 19 september 2006 ten gevolge van de aanleg van een zogenoemde 'turborotonde' in de nabijheid van de door hem geëxploiteerde horeca-inrichting door het college niet kon worden beoordeeld, omdat die rotonde toen nog niet was voltooid en dat na de voltooiing is gebleken dat de verkeersveiligheid door zijn uitweg niet nadelig wordt beïnvloed. Hij stelt dat de horeca-inrichting in de spitsuren nauwelijks enige toename van het verkeer veroorzaakt, dat ook daarbuiten de verkeersstroom van en naar de horeca-inrichting beperkt is en dat het verdwijnen van de uitrit naar de Graafseweg tot gevolg heeft dat ter plaatse van de Celsiusstraat een onveilige verkeerssituatie ontstaat. Verder heeft de voorzieningenrechter volgens hem miskend dat hij onevenredig wordt benadeeld ten opzichte van de uitbaters van andere horeca-inrichtingen aan de Graafseweg, die wel over een uitweg met gecombineerde in- en uitrit beschikken. Tot slot heeft de voorzieningenrechter volgens [appellant] miskend dat het verkeerskundig advies waarop het college is afgegaan niet objectief is, omdat de ambtenaar die het heeft uitgebracht in dienst is van de provincie.
2.2.1. Volgens de in zoverre door [appellant] niet bestreden kennisgeving van het voornemen tot intrekking van de ontheffing van 17 mei 2006 en het verweerschrift met bijlagen dat het college bij de Commissie bezwaar- en beroepschriften heeft ingediend, verdwijnt als gevolg van de aanleg van een rotonde ter plaatse van de horeca-inrichting één van de twee voorsorteerstroken voor rechtsafslaand verkeer. Het college heeft, door [appellant] onbestreden, aangenomen dat bestuurders van motorvoertuigen die de door hem geëxploiteerde horeca-inrichting willen bezoeken zullen moeten afremmen op de Graafseweg, waar achterop komend verkeer dat niet verwacht en niet naar een andere voorsorteerstrook kan uitwijken. Dit heeft volgens het college negatieve gevolgen voor de doorstroming en veiligheid van het verkeer, die niet of nauwelijks onderhevig is aan verkeersdrukte.
In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd heeft de voorzieningenrechter terecht geen concrete aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet tot dit oordeel heeft kunnen komen. Hoe deze negatieve gevolgen zouden kunnen worden ondervangen, is in het besluit van 19 september 2006 uiteengezet aan de hand van alternatieven voor ontsluiting van de door [appellant] geëxploiteerde horeca-inrichting. Uit de beschrijving van de voor- en nadelen van deze alternatieven, zowel voor die horeca-inrichting, als voor de doorstroming en de veiligheid van het verkeer, valt af te leiden dat het college het economische belang van [appellant] bij een goede ontsluiting van de door hem geëxploiteerde horeca-inrichting bij de belangenafweging heeft betrokken. Dat het aan dit belang geen doorslaggevend gewicht heeft toegekend, heeft de voorzieningenrechter terecht niet tot de conclusie geleid dat het college niet in redelijkheid tot zijn afweging heeft kunnen komen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid elders door de intrekking van de ontheffing zal afnemen. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht het oordeel van het college dat de verkeersveiligheid aan het voortbestaan van de uitweg in de weg staat toereikend gemotiveerd geacht, geen onevenredige belangenafweging aangenomen en geen grond gevonden voor het oordeel dat nader onderzoek nodig was.
2.2.2. Voorts heeft de voorzieningenrechter het betoog van [appellant] dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden terecht gepasseerd, omdat de andere horeca-inrichtingen aan de Graafseweg niet gelijk zijn aan de door [appellant] geëxploiteerde of daarmee gelijk te stellen, ondermeer vanwege de verschillen in de inrichting van de weg ter plaatse.
2.2.3. Een bestuursorgaan mag zich door zijn ambtelijke dienst laten adviseren. De enkele gestelde omstandigheid dat een ambtenaar in dienst van de provincie het college heeft geadviseerd, betekent niet dat diens advies niet objectief is. De voorzieningenrechter heeft in het in beroep aangevoerde dan ook geen grond gevonden voor het oordeel dat het college het aan hem uitgebrachte ambtelijk advies niet bij zijn besluitvorming heeft mogen betrekken.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Den Broeder
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008
301.