Datum uitspraak: 13 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/568 van de rechtbank Middelburg van 4 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Goes.
Bij besluit van 9 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goes (hierna: het college) bouwvergunning verleend aan [vergunninghouder] voor het vernieuwen van een dak en raam van een schuur op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: de schuur).
Bij besluit van 27 maart 2006 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 14 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 juli 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 december 2007, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.A. de Waard, advocaat te Goes, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.J. Daniëlse, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet, voor zover thans van belang, op het vervangen van het oude lessenaardak van de schuur door een nieuw lessenaardak, waarbij het dak een slag wordt gedraaid. Voorts wordt in de zuidgevel van de schuur een raam aangebracht.
2.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan op de aanvraag om bouwvergunning voor de schuur van toepassing is, omdat die schuur volgens hem ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van een voormalig bestemmingsplan ter plaatse aanwezig was.
2.3. De schuur is in strijd met de bouwvoorschriften van het bestemmingsplan "Landelijk gebied" (hierna: het bestemmingsplan), omdat op de plankaart ter plaatse van het perceel geen bouwblok is weergegeven en, naar niet in geschil is, de schuur daarom niet op het perceel mag worden gebouwd.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, onder a, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, mogen bouwwerken, die ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van dat plan bestaan, dan wel nadien worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, en die in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mits de bestaande afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
Ingevolge artikel 33, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften is het bepaalde in sub a niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge artikel 23, tweede lid, van de planvoorschriften van het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied" mochten gebouwen en andere bouwwerken, die ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dat plan bestonden, in uitvoering waren dan wel gebouwd mochten worden krachtens een bouwvergunning waarvoor de aanvraag vóór de terinzagelegging van het ontwerp van het plan was ingediend en die in strijd waren met dat plan, in geval van tenietgaan tengevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd, mits de afwijkingen ten aanzien van dit plan niet worden vergroot en de aanvraag om een bouwvergunning wordt ingediend binnen twee jaren na de dag, waarop de calamiteit eindigde, behoudens de onteigening overeenkomstig de wet.
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan mochten gebouwen en andere bouwwerken die in strijd waren met dat plan, geheel of gedeeltelijk worden veranderd en vernieuwd, mits de afwijkingen van dit plan naar aard en afmetingen niet zouden worden vergroot.
2.4. In hoger beroep keert [appellant] zich uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten omdat het overgangsrecht op de aanvraag van toepassing is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank die beslissing ten onrechte gebaseerd op in beroep overgelegde luchtfoto's.
2.4.1. Volgens vaste jurisprudentie, onder andere de uitspraak van de Afdeling van 22 augustus 2007 in de zaken nrs.
200705312/1 en 200705312/2, is het aan degene die een beroep doet op het overgangsrecht van een bestemmingsplan om aannemelijk te maken dat zodanig recht van toepassing is op een aanvraag om bouwvergunning. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [vergunninghouder] en het college daar in beroep wel in zijn geslaagd. In dat verband is allereerst van belang dat de gegevens waarop zij dat oordeel heeft gebaseerd, waaronder twee luchtfoto’s van 1973 en 1981, niet door [vergunninghouder] of het college zijn overgelegd, maar door [appellant]. Voorts is op die foto's wel een bouwsel te zien, maar daaruit valt niet op te maken of dat de schuur is waarop de bouwvergunning betrekking heeft, zodat daaruit evenmin kan worden afgeleid dat de schuur ten tijde van de ter inzage legging van het bestemmingsplan "Buitengebied" op 20 september 1977 ter plaatse aanwezig was. Dit betekent dat [vergunninghouder] noch het college aannemelijk hebben gemaakt dat het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Buitengebied" op de schuur van toepassing was. Gelet op artikel 33, tweede lid, onder b, van de voorschriften van het bestemmingsplan, heeft het college zijn standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan in bezwaar dan ook ten onrechte gehandhaafd. Derhalve heeft de rechtbank ten onrechte aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Het betoog slaagt.
2.5. Aan hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd, wordt niet toegekomen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 maart 2006 in stand blijven. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de aangevallen uitspraak en deze uitspraak.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 mei 2007 in zaak nr. 06/568, voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 maart 2006, kenmerk 2005/7073 in stand blijven;
III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goes tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Goes aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Goes aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 februari 2008