Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3795 van de rechtbank Utrecht van 29 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.
Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 14 september 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2007, verzonden op 4 juli 2007, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief van 31 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. P.C. Tennekes, advocaat te De Bilt, en het college, vertegenwoordigd door mr. L. Kevelam-Groen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover thans van belang, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb, voor zover thans van belang, blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het door hen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voeren zij aan dat het college het besluit van 11 juli 2006 aan hen had moeten zenden, omdat zij een zienswijze hebben ingediend tegen het voornemen van het college om vrijstelling te verlenen voor het bouwen van een woning op het perceel. Voorts voeren zij aan dat zij er, gelet op de brief van het college van 10 juli 2006, op mochten vertrouwen dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zou aanvangen door de publicatie van het besluit van 11 juli 2006 in het huis-aan-huisblad van 19 juli 2006.
2.2.1. Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zoals dat gold vóór 1 juli 2005, geeft het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van de aanvraag of van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:43, eerste lid, van de Awb, zoals dat gold vóór 1 juli 2005, wordt tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ingevolge artikel 3:43, tweede lid, van de Awb, zoals dat gold vóór 1 juli 2005, voor zover thans van belang, kan de mededeling, bedoeld in het eerste lid, indien bij de voorbereiding van het besluit toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, geschieden op dezelfde wijze als waarop overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, kennis is gegeven van de aanvraag of van het ontwerp van het besluit.
2.2.2. Het college heeft het besluit van 11 juli 2006 bij brief van die datum aan [vergunninghouder] verzonden. Dat besluit is daarmee overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt. Aangezien [appellanten] niet de aanvragers zijn van het besluit van 11 juli 2006 en als omwonenden evenmin behoren tot de in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bedoelde belanghebbenden, omdat dat besluit niet tot hen is gericht, is de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2005 in zaak nr.
200407357/1, terecht tot de conclusie gekomen dat dit besluit niet door toezending aan [appellanten] bekend hoefde te worden gemaakt.
De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ving, ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, aan op 12 juli 2006 en eindigde, ingevolge artikel 6:7, eerste lid, van de Awb, op 22 augustus 2006. Nu [appellanten] eerst bij brief van 24 augustus 2006, bij de gemeente ingekomen op 25 augustus 2006, bezwaar hebben gemaakt, is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift overschreden.
2.2.3. Aangezien bij de voorbereiding van het besluit van 11 juli 2006 toepassing is gegeven aan afdeling 3.4, kon de mededeling als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb op dezelfde wijze geschieden als waarop overeenkomstig artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kennis is gegeven van het ontwerp van het besluit van 11 juli 2006.
Van het ontwerp van het besluit om vrijstelling te verlenen is kennis gegeven door middel van publicatie in het huis-aan-huisblad van de gemeente Amersfoort. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2004 in zaak nr.
200400835/1, derhalve terecht geoordeeld dat van het besluit van 11 juli 2006 eveneens mededeling kon worden gedaan door middel van publicatie in dit blad.
In de publicatie in het huis-aan-huisblad van 19 juli 2006 is vermeld dat bouwvergunning op 11 juli 2006 is verleend en dat belanghebbenden binnen zes weken na die datum een bezwaarschrift konden indienen. [appellanten] mochten er dus, anders dan zij aanvoeren, niet op vertrouwen dat zij binnen zes weken na de publicatie van deze mededeling bezwaar konden maken. Onder deze omstandigheden kan de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar worden geacht. Anders dan [appellanten] betogen, kan uit de brief van 10 juli 2006, waarin hen is medegedeeld dat het college geen aanleiding ziet om het ontwerp van het besluit vrijstelling te verlenen te herzien en dat "binnenkort" bouwvergunning zou worden verleend, niet worden afgeleid dat het college hen het besluit tot verlening van de bouwvergunning zou toezenden. Ook in deze brief is derhalve geen grond gelegen voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat [appellanten], naar zij stellen, niet wisten welk recht van toepassing was, biedt daartoe evenmin grond.
2.2.4. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellanten] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.3. Hetgeen [appellanten] omtrent de verleende vrijstelling en bouwvergunning hebben aangevoerd, kan, gelet op het voorgaande, niet aan de orde komen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008