Datum uitspraak: 15 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck,
Bij besluit van 1 mei 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck (hierna: het college) een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker] wegens het in werking hebben van een varkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], in strijd met voorschrift 11.1.1 van de op 22 november 2004 aan hem verleende milieuvergunning.
Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het door [verzoeker] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de rechtbank 's-Hertogenbosch ingekomen op 30 november 2007, beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 december 2007.
Bij eerstgenoemde brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 januari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.M. Evers, werkzaam bij de gemeente Cranendonck, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.1.1. [verzoeker] betoogt dat het college ten onrechte een last onder dwangsom aan hem heeft opgelegd, nu de milieuvergunning van 22 november 2004 (hierna: de vergunning) gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer niet in werking is getreden. Voor stal 4 is immers een bouwvergunning vereist, welke nooit is aangevraagd, aldus [verzoeker]. Aangezien de vergunning niet in werking is getreden, is handhaving van de aan deze vergunning verbonden voorschriften volgens hem niet mogelijk.
2.1.2. Artikel 20.8 van de Wet milieubeheer bepaalt dat een milieuvergunning die betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, niet eerder in werking treedt dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.
2.1.3. Het college heeft ter zitting betoogd dat stal 4 is opgericht als zeugenstal en dat hiervoor op 9 december 1975 een bouwvergunning is verleend. De vergunning is dan ook in werking getreden, zodat - nu vergunningvoorschrift 11.1.1 niet wordt nageleefd - er een bevoegdheid bestaat om handhavend op te treden, aldus het college.
2.1.4. De vergunning ziet op het houden van vleesvarkens in stal 4 in een Groen Labelstalsysteem. Verder heeft het college in het besluit waarbij de vergunning is verleend, gesteld dat voor de nieuw te bouwen stal 4 een bouwvergunning moet worden verleend.
Gelet hierop en omdat stal 4 moet worden omgebouwd van een zeugenstal naar een vleesvarkensstal en deze stal conform de vergunning moet zijn voorzien van een Groen Labelstalsysteem, is naar het oordeel van de voorzitter niet vast komen te staan dat voor stal 4 geen nieuwe bouwvergunning is vereist. Op grond van het bepaalde in artikel 20.8 van de Wet milieubeheer is daarmee tevens niet vast komen te staan dat de vergunning in werking is getreden. Het antwoord op de vraag of het college zich terecht bevoegd heeft geacht handhavend op te treden vergt derhalve nader onderzoek waar deze procedure zich niet voor leent.
2.2. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.3. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck van 23 oktober 2007, kenmerk 2345727, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck van 1 mei 2007, kenmerk 2334571;
II. gelast dat de gemeente Cranendonck aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2008