ECLI:NL:RVS:2008:BC4680

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200703820/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Boxtel inzake last onder dwangsom voor bouwen zonder vergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Boxtel, waarbij een last onder dwangsom is opgelegd voor het zonder bouwvergunning oprichten van een stal/garage en een overkapping op zijn perceel. Het college had eerder op 8 augustus 2006 het bezwaar van [appellant] tegen een eerder besluit van 11 januari 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch had op 1 mei 2007 het beroep van [appellant] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. [appellant] stelde dat het college het gelijkheidsbeginsel had geschonden, omdat op naburige percelen wel vergunningen waren verleend voor vergelijkbare bouwwerken. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had overwogen dat het college het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende had weerlegd. De Raad stelde vast dat de schuur en paardenstal op de naburige percelen inmiddels waren voorzien van bouwvergunningen en dat deze bouwwerken niet gelijk waren aan die van [appellant]. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200703820/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4205 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 mei 2007 in het geding tussen:
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boxtel (hierna: het college), opnieuw beslissend op het bezwaar van appellant tegen een besluit van 11 januari 2005, waarbij aan [appellant] een last onder dwangsom is opgelegd ter zake van het zonder bouwvergunning oprichten van een stal/garage en een overkapping op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel), dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 mei 2007, verzonden op 2 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2008, waar [appellant], in persoon en vertegenwoordigd door A.H.W.M. Schreuder, alsmede het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan "Buitengebied 1994" rust op het perceel de bestemming "Agrarische gebieden -A-". Op de naburige percelen Langenberg 2 en 4 rust deze bestemming eveneens, zij het met de nadere functionele aanwijzing "Woondoeleinden -W-".
Ingevolge het bestemmingsplan mogen op voormelde percelen alleen bouwwerken worden opgericht die ten dienste staan van voormelde bestemmingen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college met de in het besluit van 8 augustus 2006 neergelegde motivering zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet deugdelijk heeft weerlegd. [appellant] voert daartoe aan dat de schuur op het naburige perceel Langenberg 2, die wordt gebruikt voor de opslag ten behoeve van een groente-en fruithandel, en de paardenstal op het naburige perceel Langenberg 4, aanvankelijk eveneens zonder bouwvergunning zijn opgericht en dat hiertegen, anders dan tegen de stal/garage en een overkapping die hij heeft opgericht, niet wordt opgetreden. Volgens [appellant] is het college pas vanaf oktober 2005 gaan onderzoeken of in voornoemde gevallen bouwvergunning kon worden verleend en had het dit eerder behoren te doen.
2.3. Het betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel voldoende deugdelijk heeft weerlegd. Ten tijde van het besluit van 8 augustus 2006 zijn voor de schuur op het preceel Langeberg 2 en voor de paardenstal op het perceel de Langeberg 4 alsnog bouwvergunningen verleend. De daartoe strekkende besluiten zijn in rechte onaantastbaar. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat ten aanzien van die bouwwerken geldt dat zij niet gelijk zijn aan de bouwwerken van [appellant]. De huidige planologische inzichten staan niet aan verlening van een bouwvergunning voor de schuur op het perceel Langeberg 2 in de weg omdat daarop overgangsrecht van toepassing is en voor de paardenstal op het perceel Langeberg 4 is, met toepassing van artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling en bouwvergunning verleend omdat de paardenstal past binnen de bestemming "Woondoeleinden -W-", terwijl op het perceel van [appellant] uitsluitend de bestemming "Agrarische gebieden -A-" rust en aan dit perceel in het thans ter goedkeuring aan gedeputeerde staten voorgelegde bestemmingplan "Buitengebied 2006" wederom een agrarische bestemming is toegekend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Huijben
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008
313-564.