ECLI:NL:RVS:2008:BC4685

Raad van State

Datum uitspraak
20 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704532/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor samenvoegen van woningen en oprichten garage in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het beroep van de appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Roermond ongegrond werd verklaard. Het college had op 2 april 2004 een bouwvergunning verleend voor het veranderen van twee woningen in één woning met garage op een specifiek perceel. De appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat leidde tot een heroverweging door het college. Op 17 mei 2005 verklaarde het college het bezwaar gegrond en herzag het de eerdere vergunning. Vervolgens verleende het college op 24 oktober 2005 opnieuw een bouwvergunning, ditmaal met vrijstelling van het bestemmingsplan.

De rechtbank Roermond oordeelde op 23 mei 2007 dat het college bevoegd was om deze vrijstelling te verlenen, omdat het aantal zelfstandige woningen niet zou toenemen. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, waarbij hij aanvoerde dat het aantal woningen door het bouwplan zou afnemen, wat in strijd zou zijn met de wetgeving. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de enige eis voor het verlenen van vrijstelling was dat het aantal woningen gelijk bleef. Aangezien het bouwplan voorzag in het samenvoegen van twee woningen tot één, was er geen sprake van een toename van het aantal woningen.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht vrijstelling had verleend voor het bouwplan. Ook de andere bezwaren van de appellant, waaronder de overschrijding van het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen, werden verworpen. De Raad van State concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

200704532/1.
Datum uitspraak: 20 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/947 van de rechtbank Roermond van 23 mei 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het veranderen van twee woningen in een woning met garage op het perceel [locaties] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 17 mei 2005 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 2 april 2004 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en de aanvraag om bouwvergunning aangemerkt als een expliciet verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
Bij besluit van 24 oktober 2005 heeft het college aan vergunninghouder vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het veranderen van twee woningen in een woning met garage op het perceel.
Bij uitspraak van 23 mei 2007, verzonden op 30 mei 2007, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, ingekomen bij de Raad van State op 3 juli 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 januari 2008.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het samenvoegen van twee woningen tot één woning en in het oprichten van een vrijstaande garage.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Kapel in 't Zand" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Gemengde doeleinden".
Ingevolge artikel 12, derde lid, aanhef en onder c, sub 5, van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften mag het totale grondoppervlak van de bijgebouwen, daaronder niet meegerekend eventuele kantoorruimten of praktijkruimten, per bouwperceel voor woondoeleinden niet meer dan 70 m² bedragen. Het bouwplan is hiermee in strijd.
2.3. Ingevolge artikel 19, derde lid, van de Wet op Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (hierna: Bro 1985), kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO vrijstelling en bouwvergunning te verlenen. Hij voert daartoe aan dat als gevolg van het bouwplan het aantal woningen niet gelijk blijft, maar vermindert.
2.4.1. Dit betoog faalt. Mede gelet op de Nota van toelichting bij het Besluit van 15 oktober 1999 tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Stb. 1999, 447, p. 11), heeft de rechtbank terecht overwogen dat de enige eis die artikel 19, derde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 20 van het Bro 1985 stelt aan het verlenen van vrijstelling met toepassing van die artikelen, is dat een uitbreiding van een woning er niet toe mag leiden dat het aantal zelfstandige woningen toeneemt. Niet in geschil is dat het in dit geval gaat om het samenvoegen van twee woningen tot één woning. Nu het aantal zelfstandige woningen niet toeneemt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was met toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO, in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1°, van het Bro 1985, vrijstelling voor het bouwplan te verlenen.
2.5. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat door het oprichten van de vrijstaande garage in strijd met artikel 12, derde lid, aanhef en onder c, ten vijfde, van de planvoorschriften het maximaal toelaatbare oppervlak aan bijgebouwen per bouwperceel wordt overschreden, slaagt niet, reeds omdat het college voor deze overschrijding vrijstelling van het bestemmingsplan heeft verleend.
[appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college rekening had moeten houden met een zwembad met overkapping. Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft in zijn besluit op bezwaar overwogen dat vergunninghouder ook een bouwplan heeft ingediend betreffende een zwembad en overkapping, dat deze bouwwerken in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat daarvoor een afzonderlijke vrijstellingsprocedure wordt gevolgd. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het college daarvoor vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning verleend. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om het aan de orde zijnde besluit te vernietigen in verband met het zwembad en de overkapping daarvan.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008
163-494-543.