Datum uitspraak: 20 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/420 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 20 april 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
Bij brief van 28 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Boekel (hierna: het college) [appellant] medegedeeld dat de raad van de gemeente Boekel (hierna: de gemeenteraad) in zijn vergadering van 16 mei 2002 heeft geweigerd door middel van herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan medewerking te verlenen aan vergroting van het op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige bebouwingsvlak. Tevens is medegedeeld dat het college op 5 februari 2002 heeft geweigerd hiervoor vrijstelling te verlenen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Bij besluit van 4 september 2002 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 december 2003 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 september 2004, in zaak nr. 200401282/1, heeft de Afdeling het door [appellant] daartegen ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 31 december 2003 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van 4 september 2002 vernietigd.
Tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar heeft [appellant] bij brief van 8 november 2004 beroep ingesteld.
Bij besluit van 7 april 2005, verzonden bij brief van 3 mei 2005, heeft de gemeenteraad het door [appellant] tegen het besluit van 28 mei 2002 (lees: 16 mei 2002) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2005 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het door [appellant] gemaakte bezwaar, het beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 april 2005 vernietigd en bepaald dat de gemeenteraad een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Bij brief van 23 januari 2006 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 5 februari 2002.
Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 5 februari 2002 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2007, verzonden op 12 mei 2007, heeft de rechtbank door [appellant] ingestelde beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig beslissen op het door hem gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en dat beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 13 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2007.
Bij brief van 13 augustus 2007 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het college en van [appellant]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. R.G.A. Wouters, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, bijgestaan door drs. ing. F.W. Bello, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Op 29 juni 2006 heeft de gemeenteraad op het bezwaar van [appellant] beslist. Niet gebleken is dat [appellant] vervolgens nog belang had bij beoordeling van dit deel van zijn beroep.
2.2. Hetgeen [appellant] voor het overige aanvoert, heeft betrekking op de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen. Aan deze vraag hoefde de rechtbank echter niet toe te komen, omdat, zoals zij terecht heeft geoordeeld, niet voldaan was aan de voorwaarden om met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de WRO vrijstelling te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2008