Datum uitspraak: 19 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 9 oktober 2007, kenmerk 1296481, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Roosendaal (hierna: de raad) bij besluit van 29 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Kortendijk".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 december 2007, beroep ingesteld. [verzoeker] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 januari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 december 2007, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2008, waar [verzoeker] in persoon en bijgestaan door mr. F.J.J. van West de Veer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, is verschenen. Verder is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. A.L.G. Arnold en I. Kraus, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [derdebelanghebbende].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt een actuele planologische regeling te geven voor een wijk aan de oostzijde van Roosendaal. Het plan is grotendeels conserverend van aard.
Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in een wijziging van de bestemming van het trottoir tegenover de woning van verzoeker aan de [locatie] (hierna: het trottoir) van "Verkeer (V)" in "Gemengd (GD(3)(z))". Verzoeker heeft bezwaar tegen deze bestemmingswijziging nu daardoor het huidige illegale gebruik van het trottoir voor het stallen van fietsen door de ter plaatse gevestigde fietsenwinkel wordt gelegaliseerd. Verzoeker acht dit ongewenst omdat hij hiervan overlast ondervindt. Verzoeker wijst hierbij op een uitspraak van de Afdeling van 12 december 2007 in zaak no.
200704817/1waarbij zijn hoger beroep tegen het afwijzen van een verzoek tot handhaving gegrond is verklaard.
2.3. Ingevolge artikel 2.1.1., aanhef en onder b, van de planvoorschriften, zijn de op de plankaart voor "Gemengd" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "(3)" bestemd voor:
1. detailhandel op de begane grond;
2. dienstverlening op de begane grond;
3. horecabedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten en op de begane grond;
6. bijbehorende voorzieningen zoals ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, groen en water.
Ingevolge artikel 2.1.2.2., aanhef en onder d, van de planvoorschriften, zijn ter plaatse van de aanduiding ("z")(zonder gebouwen) geen gebouwen toegestaan.
2.4. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzitter voorshands geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat een groot deel van de overlast die verzoeker ondervindt wordt veroorzaakt door vrachtverkeer dat parkeert op de weg voor zijn woning, dan wel langs zijn woning rijdt. Deze overlast is geen direct gevolg van het gebruik van het trottoir voor het stallen van fietsen.
Voorts ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat inwerkingtreding van het desbetreffende plandeel in de periode tot de behandeling van het beroep in de bodemprocedure tot onomkeerbare gevolgen zal leiden. Hiertoe overweegt de voorzitter dat, indien het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan in de bodemprocedure in zoverre wordt vernietigd, tegen het gebruik van het trottoir voor het stallen van fietsen kan worden opgetreden.
Gezien het vorenstaande acht de voorzitter een spoedeisend belang tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening niet aanwezig, zodat het verzoek daartoe dient te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2008