Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs 3-Stromenland, gevestigd te Huissen,
de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs,
Bij besluit van 17 november 2006 heeft de stichting Stichting Participatiefonds voor het Onderwijs (hierna: het Participatiefonds) het verzoek van de stichting Stichting Algemeen Toegankelijk Onderwijs 3-Stromenland (hierna: ATOS) om vergoeding van uitkeringskosten die voortvloeien uit het ontslag uit vaste dienst van een leerkracht afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2007 heeft het Participatiefonds het daartegen door ATOS gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft ATOS bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 juli 2007, beroep ingesteld.
Het Participatiefonds heeft een verweerschrift ingediend.
ATOS heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar ATOS, vertegenwoordigd door mr. W.J.F. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem, vergezeld door A.C. Queems en T. Huting, en het Participatiefonds, vertegenwoordigd door mr. H.P. Coppens, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 138, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs (hierna: de WPO) worden op de bekostiging van de uitgaven voor het personeel in mindering gebracht de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet. De eerste volzin is niet van toepassing, indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 184, op een daartoe strekkend verzoek van het bevoegd gezag, voorafgaand aan het ontslag heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van uitkeringen of suppleties als bedoeld in de eerste volzin.
Ingevolge artikel 184, eerste lid, is het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk het bestuur van een centrale dienst aangesloten bij een door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan te wijzen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich ten doel stelt waarborgen te bieden voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen, suppleties inzake arbeidsongeschiktheid alsmede uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet ten behoeve van gewezen personeel.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, stelt de rechtspersoon regels vast voor de behandeling, beoordeling en beantwoording van een verzoek van het bevoegd gezag bedoeld in artikel 138, derde lid.
2.2. Het Participatiefonds is de in artikel 184, eerste en vierde lid, van de WPO bedoelde rechtspersoon. Het heeft voor het schooljaar 2005-2006 het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs voor het schooljaar 2005-2006 (hierna: het Reglement) vastgesteld. Dit Reglement is in werking getreden op 1 februari 2005 en heeft betrekking op alle ontslagen die zijn of worden geëffectueerd per of na 1 augustus 2005.
2.3. Ingevolge artikel 4.1 van het Reglement rust op het bevoegd gezag de verplichting in redelijkheid datgene te doen wat van hem mag worden verwacht ter voorkoming van werkloosheid, respectievelijk om instroom in een werkloosheidsuitkering van betrokkene te voorkomen.
Ingevolge artikel 4.4, voor zover hier van belang, wordt bij elke melding beoordeeld of aan het in artikel 4.1 gestelde is voldaan. Indien blijkt dat onvoldoende uitvoering is gegeven aan de activiteiten genoemd in het artikel dat op het ontslag van toepassing is, wordt het vergoedingsverzoek afgewezen. Omdat niet voor iedere soort ontslag eenzelfde inspanning kan worden verwacht, is bij iedere ontslaggrond aangegeven aan welke eisen het bevoegd gezag dient te voldoen.
Ingevolge artikel 4.4.1, voor zover hier van belang, wordt schriftelijk bewijs gevraagd. Als bewijsstuk wordt geaccepteerd een afschrift van de brief aan betrokkene waarin het aanbod tot het inschakelen van een outplacementbureau wordt gedaan.
Ingevolge artikel 6.1 kan een vergoedingsverzoek alleen worden toegewezen indien het ontslag is verleend met inachtneming van het gestelde in artikel 7 tot en met 11 en wanneer tevens is voldaan aan het gesteld in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 6.3 wordt een vergoedingsverzoek afgewezen indien niet is voldaan aan het gestelde in artikel 4.4.
Ingevolge artikel 9, aanhef en onder f, voor zover hier van belang, kan ontslag op grond van ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van een uitspraak van de sector kanton van de rechtbank een grond voor toewijzing van een vergoedingsverzoek zijn. Aan een ontslag op grond van dit artikel stelt het Participatiefonds als eis dat wordt voldaan aan de inspanningsverplichting van Categorie IV-A hulp bij behoud van werk, extern (bij ontslag uit een vast dienstverband), voor zover hier van belang, omvattende:
1. extern een passende functie zoeken; en
3. voormelding bij het Participatiefonds of een door het Participatiefonds aangewezen re-integratiebedrijf; of
4. aanbieden van outplacement (outplacement vervangt de inspanningen 1 tot en met 3 van deze categorie).
Ingevolge artikel 28, tweede lid, kan het bestuur van het Participatiefonds om zwaarwegende redenen afwijken van hetgeen in het Reglement gesteld is.
2.4. In het besluit van 29 mei 2007 heeft het Participatiefonds het standpunt ingenomen dat, voor zover hier van belang, nu niet is voldaan aan de inspanningsverplichting als bedoeld in artikel 4.4 van het Reglement, de afwijzing van het vergoedingsverzoek, gelet op artikel 6.3 van het Reglement, dient te worden gehandhaafd. Daartoe heeft het Participatiefonds aangevoerd dat, samengevat weergegeven, niet inzichtelijk is gemaakt dat een schriftelijk aanbod tot outplacement is gedaan en geen zwaarwegende redenen voor afwijking van het bepaalde in het Reglement bestaan.
2.5. In beroep stelt ATOS, samengevat weergegeven, dat sinds april 2005 door middel van mediation is getracht tot een oplossing voor de verstoorde arbeidsrelatie met de betrokken leerkracht te komen, dat in dat verband een aanbod tot outplacement is gedaan, dat de geheimhoudingsclausule bij de overeenkomst tot mediation zich verzet tegen het verstrekken van een schriftelijk bewijsstuk van dat aanbod aan het Participatiefonds en dat het, gezien de bijlagen bij de brief van 2 april 2007, na het mislukken van de mediation in juni 2005 geen zin had nogmaals een aanbod tot outplacement te doen, te meer nu de betrokken leerkracht zich niet coöperatief heeft opgesteld en aangeboden werk herhaaldelijk heeft geweigerd. ATOS betoogt, voor zover hier van belang, dat het Participatiefonds heeft miskend dat onder deze omstandigheden de gevolgen van toepassing van artikel 4.4.1 van het Reglement onevenredig zijn in verhouding tot het met deze bepaling te dienen doel en artikel 28, tweede lid, van het Reglement derhalve had moeten worden toegepast.
2.5.1. Voor zover ATOS geen schriftelijk bewijs van een aanbod tot outplacement kan verkrijgen, omdat zodanig aanbod tijdens de mediation is gedaan, laat dat onverlet dat het Participatiefonds in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat ATOS na het mislukken van de mediation in juni 2005 alsnog een aanbod tot outplacement had kunnen doen en het schriftelijk bewijs van dat aanbod aan het Participatiefonds had kunnen verstrekken. Anders dan ATOS met de verwijzing naar de bijlagen bij de brief van 2 april 2007 kennelijk bedoelt te betogen, laat de verplichting tot het extern zoeken van een passende functie, bedoeld in Categorie IV-A onder sub 1, de verplichting tot het schriftelijk aanbieden van outplacement, bedoeld in Categorie IV-A onder sub 4, onverlet. Dat het Participatiefonds heeft erkend dat voldoende pogingen zijn gedaan extern een passende functie voor de betrokken leerkracht te vinden en deze pogingen door
non-coöperatief gedrag van de leerkracht zijn mislukt, leidt derhalve niet tot het oordeel dat een aanbod tot outplacement achterwege had kunnen blijven.
De door ATOS aangevoerde omstandigheden dat zij niet op de hoogte was van het feit dat zij schriftelijk outplacement diende aan te bieden, dat de betrokken leerkracht zich niet coöperatief opstelde waardoor een aanbod tot outplacement zinloos was en dat zij zich bovenmatig heeft ingespannen deze zaak tot een goed einde te brengen, vormen geen zwaarwegende redenen die het Participatiefonds, met toepassing van artikel 28, tweede lid, van het Reglement, in redelijkheid hadden moeten bewegen het bepaalde in artikel 4.4.1 van het Reglement niet ten grondslag te leggen aan het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat aan de inspanningsverplichting is voldaan. De genoemde omstandigheden staan immers niet aan het doen van een schriftelijk aanbod in de weg. Dat brengt met zich dat het Participatiefonds, in het besluit van 29 mei 2007, de afwijzing van het vergoedingsverzoek terecht heeft gehandhaafd.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008