Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/214 van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2007 in het geding tussen:
de minister van Buitenlandse Zaken.
Bij brief van 21 april 2005 heeft de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) het verzoek van 26 oktober 2004 van [appellante] om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 13 december 2005 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 juni 2007, verzonden op 21 juni 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2008, waar [appellante] vertegenwoordigd door P.A. van Eerden, en de minister vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, advocaat te 's-Gravenhage, zijn verschenen.
2.1. Ambtshalve overweegt de Afdeling als volgt.
2.2. [appellante] heeft gesteld schade te hebben geleden als gevolg van besluiten van de minister van 3 september 1999 en 9 juni 2000 betreffende de legalisaties van Ghanese geboorte-aktes van haar kinderen.
2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 6 mei 1997 in zaak nr. H01.96.0578/Q01 (AB 1997, 229), is de schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan op een verzoek om vergoeding van schade, naar gesteld veroorzaakt binnen het kader van de uitoefening door dat orgaan van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid - ook indien dat verzoek niet op een specifieke wettelijke grondslag is gebaseerd - een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De bestuursrechter kan van het beroep tegen een dergelijk besluit echter slechts kennis nemen, indien die rechter dat ook kan ten aanzien van de schadeveroorzakende uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid. Indien daartegen geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld, staat ook geen beroep open tegen de beslissing op een verzoek om de schade die daardoor zou zijn veroorzaakt te vergoeden en kan tegen deze beslissing evenmin bezwaar worden gemaakt.
2.4. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 september 2004 in zaak nr.
200303055/1heeft overwogen, kan een beslissing omtrent legalisatie niet worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat daartegen geen voorziening, als bedoeld in artikel 7:1, eerste lid, van die wet, openstaat. Hieruit volgt dat tegen de afwijzing van het verzoek van [appellante] om schadevergoeding evenmin bezwaar openstaat.
De minister heeft het door [appellante] gemaakte bezwaar derhalve ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren, het besluit van 13 december 2005 vernietigen, het bezwaar tegen de beslissing van 21 april 2005 niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 juni 2007 in zaak nr. 06/214;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken van 13 december 2005, kenmerk 0197/2005-DIV;
V. verklaart het door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 352,00 (zegge: driehonderdtweeënvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. De Groot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008