ECLI:NL:RVS:2008:BC5242

Raad van State

Datum uitspraak
22 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200707537/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake vergunning voor melkrundvee- en vleesvarkensbedrijf nabij Natura 2000 gebieden

Op 22 februari 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de stichting Stichting Openbare Ruimte tegen het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Het college had op 9 oktober 2007 een vergunning verleend voor het exploiteren van een melkrundvee- en vleesvarkensbedrijf in de nabijheid van de Natura 2000 gebieden Leenderbos en Groote Heide en Groote Heide-De Plateaux. De stichting betwistte de vergunning en stelde dat het college geen passende beoordeling had verricht en dat de ammoniakdepositie in de nieuwe situatie drie keer zo hoog zou zijn als eerder vergund.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2008, waarbij de stichting werd vertegenwoordigd door mr. V. Wösten en het college door mr. drs. M. Uittenbosch. De voorzitter oordeelde dat de stichting als belanghebbende kan worden aangemerkt, ondanks de algemene doelstellingen in de statuten. De voorzitter concludeerde dat de vergunning niet zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, aangezien het bedrijf al jaren gevestigd is en de feitelijke ammoniakdepositie niet zal toenemen ten opzichte van de bestaande situatie.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er onvoldoende reden was om de vergunning te schorsen. De beslissing werd genomen door mr. P.J.J. van Buuren, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

200707537/1.
Datum uitspraak: 22 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de stichting Stichting Openbare Ruimte, gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant een vergunning krachtens artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend aan [vergunninghouder] voor het exploiteren van een melkrundvee- en vleesvarkensbedrijf in de omgeving van de Natura 2000 gebieden Leenderbos en Groote Heide en Groote Heide-De Plateaux.
Tegen dit besluit heeft de stichting Stichting Openbare Ruimte (hierna: de stichting) bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2007, heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 februari 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten juridisch advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Uittenbosch, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van het college gesteld dat de stichting niet kan worden aangemerkt als belanghebbende nu de omschrijving van de doelstelling van de stichting in haar statuten te algemeen is om op grond daarvan aan te kunnen nemen dat de belangen van de stichting rechtstreeks zijn betrokken bij het bestreden besluit.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.2.2. Op grond van artikel 2, eerste lid onder a, van de statuten van de stichting heeft zij tot doel het streven naar een kwalitatief duurzame leefomgeving voor alle levende wezens, omvattende zowel de lokale, nationale als mondiale leefomgeving.
Hieronder wordt meer concreet verstaan:
- het streven naar een gezond en duurzaam milieu voor zowel mensen, dieren als planten, omvattende zowel de gecultiveerde als de natuurlijke omgeving;
- het streven naar een goede ruimtelijke ordening voor zowel mensen, dieren als planten. Dit omvat mede het bevorderen van een passende biotoop voor flora en fauna en een daarop afgestemde zorg voor natuur en landschap;
- het streven naar een beter welzijn voor landbouwdieren en proefdieren.
2.2.3. Dienaangaande is de voorzitter van oordeel dat niet boven alle twijfel is verheven dat de doelstelling waarvoor de stichting volgens de statuten is opgericht zodanig ruim is, dat deze niet in het bijzonder is gericht op de behartiging van het belang waarvoor de stichting in deze procedure optreedt. Desondanks gaat de voorzitter er voor de behandeling van dit verzoek vanuit dat de stichting belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
2.3. [vergunninghouder] exploiteert een melkrundvee- en vleesvarkensbedrijf op een afstand van ongeveer 220 meter van de grens van de natuurgebieden Leenderbos en Groote Heide en Groote Heide-De Plateaux.
Het gebied Leenderbos en Groote Heide is bij besluit van 24 maart 2000 aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Pb L 103; hierna: de Vogelrichtlijn). Het gebied Groote Heide-De Plateaux is op 20 mei 2003 aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld in Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Het gebied is nog niet aangewezen en er zijn nog geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning krachtens artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor het exploiteren van de melkrundvee- en vleesvarkensbedrijf aan de [locatie] te [plaats], onder de voorwaarde dat de depositie van het bedrijf op het Vogelrichtlijngebied Leenderbos en Groote Heide en Habitatrichtlijngebied Groote Heide-De Plateaux niet meer bedraagt dan 305,9 mol/ha per jaar. Het bedrijf beschikt tevens over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, verleend op 27 november 2001, en volgens het college blijft de ammoniakdepositie in de aangevraagde situatie gelijk ten opzichte van de op grond van de Wet milieubeheer vergunde situatie. De kwaliteit van de natuurlijke habitats zal, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen, niet verslechteren, aldus het college.
2.5. De stichting kan zich niet verenigen met dit besluit. Zij stelt dat het college ten onrechte geen passende beoordeling heeft verricht. Voorts stelt de stichting dat de ammoniakdepositie in de aangevraagde situatie drie maal zo hoog is in vergelijking met de op 27 november 2001 vergunde ammoniakdepositie. Inwerkingtreding van de vergunning zal dan ook leiden tot onomkeerbare gevolgen, aldus de stichting.
2.6. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat inwerkingtreding van de vergunning zal leiden tot onomkeerbare gevolgen. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het desbetreffende bedrijf reeds jaren ter plaatse gevestigd is en beschikt over een vergunning op grond van de Wet milieubeheer, alsmede dat de thans aangevraagde situatie niet verschilt van de op grond van de Wet milieubeheer vergunde situatie wat betreft de aantallen te houden dieren, zodat op voorhand kan worden aangenomen dat de feitelijke ammoniakdepositie in de aangevraagde situatie niet zal toenemen ten opzichte van de bestaande, op grond van de Wet milieubeheer vergunde, situatie. Gezien het vorenstaande en gelet op de betrokken belangen, ziet de voorzitter onvoldoende reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2008
317-472.