200709077/1 en 200709077/2.
Datum uitspraak: 27 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/7703 en 07/7705 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 november 2007 in het geding tussen:
de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen.
Bij besluit van 8 juni 2007 heeft de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR) geweigerd [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C, D, E bij C, en E bij D te verstrekken.
Bij besluit van 4 september 2007 heeft het CBR het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2007, verzonden op 15 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 december 2007, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Deze brief is aangehecht.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W.G.C. Wijsman, gemachtigde, en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Voor het van belang zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de aan deze uitspraak gehechte uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het CBR de door [appellant] gevraagde verklaring van geschiktheid terecht heeft geweigerd. De voorzitter kan zich verenigen met de overwegingen die de voorzieningenrechter tot dit oordeel hebben geleid. De voorzieningenrechter heeft daarbij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2004, nr.
200302580/1, een juiste uitleg gegeven aan paragraaf 5.2.4 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Gelet op het vorenstaande, ziet de voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Molenaar
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2008